ECLI:NL:RBDHA:2024:8777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
C/09/657303 / FA RK 23-8532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verklaring van overlijden van vermiste in Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 een verzoek tot afgifte van een verklaring van overlijden afgewezen. De verzoeker, de broer van de vermiste, heeft onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens gepresenteerd om aan te tonen dat zijn broer, die vermoedelijk in Syrië is overleden, daadwerkelijk is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde verklaringen niet uit eerste hand zijn en dat de foto die als bewijs is overgelegd, onvoldoende bewijs biedt van het overlijden. Tijdens de zitting heeft de verzoeker verklaard dat zijn broer bij IS was aangesloten, maar dit werd niet ondersteund door bewijs. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de informatie die door de verzoeker is verstrekt, niet voldoende is om te concluderen dat het overlijden van de vermiste als zeker kan worden beschouwd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er eerder een vergelijkbaar verzoek in Turkije is afgewezen, wat de geloofwaardigheid van het huidige verzoek verder ondermijnt. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8532
Zaaknummer: C/09/657303
Datum beschikking: 2 mei 2024

Verklaring van overlijden

Beschikking op het op 26 oktober 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker, de broer van hierna te noemen vermiste,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T. Esen te Zaandam, voorheen mr. F. Acar.
betreffende de vermissing van:

[naam 1] ,

hierna: de vermiste,
laatstelijk wonende te Turkije.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[naam 2] ,

echtgenote van vermiste,
zonder woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland, vermoedelijk verblijvende te [plaats 1] , Turkije,

[naam 3] ,

zoon van de vermiste,
zonder woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland, vermoedelijk verblijvende te [plaats 1] , Turkije,

[naam 4] ,

dochter van de vermiste,
wonende te [woonplaats 2] ,

[naam 5] ,

dochter van de vermiste,
zonder woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland, vermoedelijk verblijvende te [plaats 1] , Turkije,

[naam 6] ,

zoon van de vermiste,
zonder woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland, vermoedelijk verblijvende te [plaats 1] , Turkije.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie van 28 november 2023;
- het F9-formulier van 28 december 2023 met bijlage, van verzoeker;
- het F9-formulier van 3 januari 2024 met bijlagen, van verzoeker;
- het F9-formulier van 11 januari 2024 met bijlage, van verzoeker;
- de schriftelijke aanvullende conclusie van de officier van justitie van 31 januari 2024;
- het F9-formulier van 26 februari 2024 met bijlage, van verzoeker.
Op 4 april 2024 is de zaak ter terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met mr. F. Acar waarnemend voor mr. T. Esen, en een tolk in de Turkse taal: M.A. Budak. De belanghebbenden [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] zijn behoorlijk opgeroepen en niet verschenen.
De minderjarigen [naam 5] en [naam 6] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Hiervan hebben zij geen gebruikgemaakt.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren dat [naam 1] (naar de rechtbank begrijpt: op de in het verzoekschrift genoemde plaats, dag, en tijd) is overleden en een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage teneinde een akte van inschrijving te maken en op te nemen in het register van overlijden.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de Nederlandse rechter bevoegd van het voorliggende verzoek kennis te nemen. Deze rechtbank acht zich op grond van artikel 267 Rv bevoegd om op het verzoek te beslissen. Zij past bij gebrek aan nadere conflictregels het Nederlandse recht toe.
Conclusie Openbaar Ministerie
Het OM heeft op grond van artikel 44 Rv geconcludeerd. De rechtbank merkt het OM niet als belanghebbende aan.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat op grond van de voorliggende bescheiden geen objectief bewijs geleverd is waaruit blijkt dat het overlijden van de vermiste als zeker kan worden beschouwd. Alleen verzoeker verklaart over het overlijden van vermiste, waarbij verzoeker die informatie niet uit eerste hand heeft, maar van horen zeggen van onbekenden en de echtgenote van vermiste. Bovendien staat volgens het Openbaar Ministerie de herkomst en echtheid van de door verzoeker overgelegde foto niet vast. Zo is onbekend of de persoon op de foto de vermiste betreft en is op de foto niet te zien of de persoon op de foto daadwerkelijk is overleden.
Inhoudelijke beoordeling
Verzoeker heeft gesteld dat hij een verklaring van overlijden betreffende de vermiste nodig heeft om de erfenis van de vader van verzoeker en de vermiste, en de erfenis van vermiste, af te kunnen wikkelen. Hem is bekend dat vermiste tussen 2011 en 2013 steeds voor langere periodes in Turkije verbleef en dat vermiste tussen Nederland en Turkije heen en weer reisde, waarna vermiste samen met zijn gezin in 2013 naar Turkije is geëmigreerd. Vanaf 2014 verbleef vermiste samen met zijn gezin in [plaats 2] , Syrië. Verzoeker heeft van de echtgenote van vermiste vernomen dat vermiste op 10 april 2015 door een explosie van een mijn in [plaats 2] , Syrië, om het leven is gekomen. De echtgenote van vermiste is daarvan door vrienden van de vermiste op de hoogte gebracht. Het lichaam van vermiste is begraven in, volgens verzoeker, [plaats 3] , Syrië. De echtgenote van de vermiste was bij de begrafenis aanwezig en zij heeft een foto van het dode lichaam van vermiste. In de zomer van 2015 is verzoeker door de Turkse gendarmerie op de hoogte gesteld van het overlijden van zijn broer. Het gezin van vermiste is met behulp van verzoeker en het Turkse leger naar Turkije teruggebracht. Er is in Syrië geen bevoegde autoriteit die een akte of een verklaring van overlijden kan opmaken. Vermiste had op het moment van zijn overlijden de Nederlandse nationaliteit. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft verzoeker een verklaring van de echtgenote van de vermiste met een foto van het lichaam van vermiste overgelegd en een verklaring van [naam 7] (broer van verzoeker en vermiste), die heeft verklaard dat hij het bericht van overlijden van vermiste van de echtgenote van vermiste heeft verkregen. Van de begrafenis zelf is geen beeld- of filmmateriaal beschikbaar. Verzoeker heeft, ten bewijze van het feit dat de op de overgelegde foto getoonde persoon de vermiste betreft, een kopie van de IDkaart van de vermiste overgelegd en nog verklaard dat er na april 2015 geen teken van leven van vermiste is geweest.
Eerst ter zitting heeft verzoeker verklaard dat voor de vaststelling van het overlijden van verzoeker in Turkije een procedure aanhangig is gemaakt. Volgens verzoeker heeft de Turkse rechter in die procedure geen verklaring van overlijden van de vermiste verstrekt, zodat het overlijden van de vermiste in Turkije niet is komen vast te staan. Van de in Turkije gevoerde procedure heeft verzoeker in de onderhavige procedure geen stukken overgelegd.
Verder heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij niet weet wat de reden van zijn broer was om naar Syrië te reizen en zich daar uiteindelijk met zijn gezin te vestigen, alhoewel in het verzoekschrift is gesteld dat die reden het verlenen van humanitaire hulp was. Volgens de Turkse gendarmerie was vermiste aangesloten bij IS, aldus verzoeker.
De rechtbank begrijpt, zoals ter zitting besproken, dat verzoeker een beroep doet op artikel 1:426 lid 1 BW. Op grond van het bepaalde in dit artikel, dient het overlijden van de vermiste – alle omstandigheden in aanmerking genomen – als zeker te kunnen worden beschouwd.
De rechtbank begrijpt dat het voor verzoeker vaststaat dat zijn broer is overleden. Echter, naar het oordeel van de rechter bevat dat wat verzoeker heeft verklaard en overgelegd onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens om voor de buitenwereld en de rechtbank tot de conclusie te komen dat het overlijden van vermiste als zeker kan worden beschouwd.
Ter onderbouwing van het verzoek is een verklaring van de echtgenote van de vermiste overgelegd en een verklaring van de broer van de vermiste. Deze laatste verklaring ziet op dat wat door de echtgenote reeds is verklaard en is dus geen verklaring uit eerste hand. Er resteert dus alleen de verklaring van de echtgenote, wat onvoldoende is. Voorts is de overgelegde foto niet te verifiëren. Het is voor de rechtbank niet vast te stellen of de man op de foto dezelfde persoon is als de persoon op de foto op de overgelegde ID-kaart en dus of dit vermiste betreft. Verder is op de foto niet te zien of de persoon op de foto daadwerkelijk is overleden.
Daarbij komt dat verzoeker eerst ter zitting heeft verklaard dat in Turkije al een gerechtelijke procedure is geweest met een vergelijkbaar verzoek, dat heeft geresulteerd in een voor verzoeker ongunstig resultaat. Ook heeft verzoeker verklaard dat de Turkse gendarmerie de familie in Turkije in kennis heeft gesteld van het overlijden van vermiste. Verzoeker heeft nagelaten enig stuk van voornoemde Turkse procedure of de Turkse gendarmerie te overleggen.
Reeds daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat het door verzoeker aangevoerde onvoldoende is om te concluderen dat het overlijden van vermiste als zeker kan worden beschouwd. Dit nog daargelaten dat verzoeker voor het eerst op zitting heeft verklaard dat vermiste volgens een verklaring van de Turkse gendarmerie was aangesloten bij IS, terwijl op grond van eerdere jurisprudentie (zie onder meer ECLI:NL:GHDHA:2017:2031) extra kritisch moet worden gekeken naar dat wat in een dergelijk geval is aangevoerd ten bewijze van het gestelde overlijden. Dit omdat de vermiste IS-strijder en de organisatie waartoe hij behoort belang kunnen hebben bij het feit dat men hem dood waant.
Het voorgaande maakt dat het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, W.G. de Boer en
K.M. Crooij-Heins, rechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2024.