ECLI:NL:RBDHA:2024:883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
22_4965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaak met betrekking tot dwangbevel en naheffingsaanslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, heeft beroep ingesteld tegen een dwangbevel dat door de ontvanger van de Belastingdienst was uitgevaardigd. Het dwangbevel was gerelateerd aan een naheffingsaanslag voor de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen. Tijdens de zitting op 10 januari 2024 zijn zowel de gemachtigde van eiser als enkele vertegenwoordigers van de Belastingdienst verschenen.

De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep gericht was tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Tevens is het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richtte tegen de uitvaardiging van het dwangbevel, de invorderingsrente en de betekeningkosten. De rechtbank heeft overwogen dat de uitvaardiging van een dwangbevel geen beschikking is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat er geen bezwaar of beroep openstaat tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Eiser had verzet kunnen aantekenen bij de civiele rechter, maar dit was niet gebeurd.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen, omdat niet was gebleken dat eiser schade had geleden door het handelen van de Belastingdienst. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/4965
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder.

Beroep

Eiser heeft een beroepschrift ingediend waarin hij opkomt tegen een dwangbevel van verweerder inzake en naheffingsaanslag Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (het dwangbevel).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024.
Namens eiser zijn de gemachtigde en [naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], [naam 3] en [naam 4].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de uitvaardiging, de invorderingsrente en de betekeningskosten van het dwangbevel;
- wijst het verzoek om een schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Op 22 juli 2022 heeft verweerder het dwangbevel aan eiser betekend. De betekeningskosten van het dwangbevel bedragen € 237. Op het dwangbevel is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Verzet
Tegen deze of andere maatregelen die voortvloeien uit dit dwangbevel, kunt u in verzet komen door bij de rechtbank een procedure te starten tegen de ontvanger van de Belastingdienst. (…)”
en

Bent u het niet eens met de kosten van dit dwangbevel?
Op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen zijn kosten in rekening gebracht voor het betekenen van dit dwangbevel.(…)
Als u het niet eens bent met het in rekening brengen van deze kosten, kunt u bezwaar maken bij de Belastingdienst. (…)”
2. Eiser heeft bij de bestuursrechter verzet ingesteld tegen het dwangbevel “alsmede tegen de invorderingsrente en de betekeningskosten.”
3. De rechtbank stelt voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de uitvaardiging van een dwangbevel en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. De uitvaardiging van een dwangbevel is een laatste bevel tot betaling met de mededeling dat als betaling uitblijft, het dwangbevel ten uitvoer kan worden gelegd met dwangmaatregelen als het vorderen van banktegoeden, loon of uitkering of beslaglegging op bezittingen. Zolang een dwangbel niet ten uitvoer is gelegd, brengt het nog geen verandering in de bestaande rechtstoestand tussen de Ontvanger en de belastingplichtige. Een dwangbevel is daarom geen beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep open staan en de Invorderingswet bevat evenmin een bepaling waarin de uitvaardiging van een dwangbevel als een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking wordt aangemerkt. Voor zover het beroep is gericht tegen de uitvaardiging van het dwangbevel is het daarom niet-ontvankelijk.
4. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel staat geen bezwaar open en dus ook geen beroep bij de bestuursrechter. Wel kan, zoals ook in het dwangbevel is vermeld, daartegen in verzet worden gekomen bij de rechtbank. Dit betreft een civiele procedure. Het Unierecht verzet zich niet tegen een dergelijk onderscheid. Uit het Unierechtelijke beginsel van procedurele autonomie volgt immers dat, als het Unierecht zelf geen regels geeft, het een aangelegenheid van elke lidstaat is om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procedureregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de belastingplichtigen aan het Unierecht ontlenen. [1] Dat de civielrechtelijke weg in strijd is met artikel 47 van het Handvest of het effectueren van aan het Unierecht ontleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt is gesteld noch gebleken.
5. De bestuursrechter is daarom in zoverre onbevoegd. Dat bij het beroepschrift een stuk zit met als aanduiding “pro forma verzetschrift”, is geen reden om het beroepschrift door te sturen naar de bevoegde rechter, omdat de procedure bij de civiele rechter moet worden ingeleid met de dagvaarding van verweerder.
6. Voor wat betreft de invorderingsrente en betekeningskosten overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een voor beroep vatbare uitspraak op bezwaar. Het beroep is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep in zoverre op 15 mei 2023 ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan verweerder.
7. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding. Hij heeft dit verzoek niet geconcretiseerd en ook overigens is niet gebleken dat eiser schade heeft geleden als gevolg van een handelen of nalaten van verweerder. Het verzoek om schadevergoeding is daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2015, ECLI:EU:C:2015:662