In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft op 6 maart 2024 een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris op 12 april 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims, waaronder zijn geaardheid, dienstplicht en joodse afkomst. De rechtbank stelt vast dat eiser niet in staat is geweest om zijn verklaringen te onderbouwen en dat zijn verklaringen inconsistent zijn met de beschikbare informatie over Marokko. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat de staatssecretaris onterecht twijfelde aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om een geloofwaardig asielrelaas naar voren te brengen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.