ECLI:NL:RBDHA:2024:8880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
23-39512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning op grond van slachtofferschap van mensenhandel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gebaseerd op slachtofferschap van mensenhandel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, heeft zijn aanvraag ingediend na een eerdere afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag op 29 juni 2021 had afgewezen. De staatssecretaris handhaafde deze afwijzing in een besluit van 21 november 2023, waarop eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte de veroordeling van eiser van 6 oktober 2020 heeft tegengeworpen in het kader van de openbare orde. Eiser had een voorwaardelijke jeugddetentie gekregen, wat volgens de rechtbank niet relevant is voor de beoordeling van de openbare orde in deze context. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat de afwijzing van de verblijfsvergunning blijft bestaan.

De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd en dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser geen sterke banden met Nederland heeft. De rechtbank vernietigt het besluit van 21 november 2023 voor zover het de veroordeling van 6 oktober 2020 betreft, maar laat de overige onderdelen van het besluit in stand. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen, omdat hij geen griffierecht heeft betaald. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 23 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39512
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, op grond van slachtofferschap van mensenhandel. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 29 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 november 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, op grond van slachtofferschap van mensenhandel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Zij laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Zaak NL23.39514
Veroordeling van 6 oktober 2020
5. Eiser voert aan dat zijn veroordeling van 6 oktober 2020 niet relevant is voor de beoordeling of hij een gevaar is voor de openbare orde, gelet op het bepaalde in artikel 3.77, eerste lid, sub c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser is namelijk veroordeeld tot 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk. Het betreft dus geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals is vereist in voornoemd artikel.
6. In het verweerschrift en op de zitting heeft de staatssecretaris aangegeven dat de veroordeling van 6 oktober 2020 niet langer aan eiser wordt tegengeworpen. Hier krijgt eiser dus gelijk, deze beroepsgrond slaagt. Wat dit betekent zal later in de uitspraak besproken worden.
Rechtstreeks verband
7. Eiser voert verder aan dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen de door hem gepleegde twee feiten op 24 mei 2020 en zijn aangifte van mensenhandel op 25 juni 2021. Volgens het beleid van de staatssecretaris, zoals dat is neergelegd in hoofdstuk B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), wordt een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van slachtofferschap van mensenhandel niet afgewezen als sprake is van ‘een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan’. Het is volgens eiser onduidelijk wanneer de staatssecretaris dit rechtstreekse verband aanneemt. De staatssecretaris gaat in zijn zaak ten onrechte uit van het in het dossier aanwezige e-mailbericht van een medewerker van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van 19 september 2023, waarin staat dat er uit de dossiers van de misdrijven geen directe relatie volgt met het feit waarvoor hij aangifte heeft gedaan. Hierin wordt niet uitgelegd waarom er geen sprake is van een rechtstreeks verband. In dat kader moet dan ook meer waarde worden gehecht aan een verklaring van een betrokken voogd van [A], waaruit blijkt dat er meerdere meldingen zijn gedaan van mensenhandel bij het COA. Een van die meldingen dateert van juli 2020. Dit is kort na de winkeldiefstal van mei 2020 waarvoor eiser veroordeeld is. Het is daarom wel aannemelijk dat er een rechtstreeks verband is met de feiten waarvoor hij is veroordeeld. Het is niet uit te sluiten dat die feiten ook in het kader van mensenhandel zijn gepleegd.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Hetgeen de staatssecretaris op pagina’s zes, zeven en acht van het bestreden besluit heeft gesteld over het ontbreken van een rechtstreeks verband, wordt niet afgedaan door de verklaring van de voogd van [A]. De staatssecretaris heeft zeer specifiek aangegeven wat door hem wordt afgeleid uit die verklaring. Wat eiser daar in beroep tegen heeft ingebracht, is onvoldoende om dat te ontkrachten. Wel is de rechtbank van oordeel dat de conclusie die de staatssecretaris op pagina 8 onderdaan van het bestreden besluit trekt uit het e-mailbericht van de AVIM van 19 september 2023
(“gezien het bericht (…) wordt ook dezerzijds het standpunt ingekomen dat de door u gepleegde misdrijven na de periode waarvan aangifte mensenhandel is gedaan, te weten van februari 2021 tot ongeveer midden april 2021, ook geen rechtstreeks verband houden met die aangifte”) daaruit niet kan volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris, zoals hiervoor overwogen, enkel terecht geen rechtsreeks verband tussen een inbreuk op de openbare orde naar aanleiding van de misdrijven gepleegd op 24 mei 2020 en het slachtofferschap van mensenhandel aangenomen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Medewerking
9. Eiser voert aan dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het in kaart brengen van personen die zich met mensenhandel bezig houden. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet valt onder het laatste stuk van hoofdstuk B8/3 van de Vc: “
een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Dit betoog gaat niet op, omdat er geen sprake is van medewerking anderszins in de zin van voornoemde bepaling. Eiser heeft aangifte gedaan van mensenhandel, daardoor is met het doen van aangifte geen sprake van de omstandigheid dat er anderszins (dan het doen van aangifte) medewerking is verleend. De beroepsgrond slaagt niet.

Openbare orde in het kader van 8 EVRM

11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris beoordelingsruimte heeft bij het toepassen van de tegenwerping van de openbare orde verstoring als bedoeld in artikel 3.77 van de Vb. Ter zitting is het standpunt in het beroepschrift verduidelijkt. Eiser heeft niet willen zeggen dat het Europeesrechtelijke openbare orde criterium van toepassing is, maar wel dat bepaalde omstandigheden een nadere afweging vergen. In het bijzonder het gegeven dat er sprake is geweest van maar drie dagen jeugddetentie, hij een jeugdige leeftijd heeft en dat hij nog een toekomst voor zich heeft. Deze omstandigheden had de staatssecretaris zwaarder moeten meewegen in de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM. Eiser voert verder aan dat de andere in het bestreden besluit genoemde gepleegde feiten (pagina 9 en 10) ten onrechte in dit kader zijn meegenomen.
11. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft op pagina negen en tien van de het bestreden besluit in het kader van de belangenafweging van 8 EVRM onder het kopje ‘openbare orde’ alle relevante omstandigheden meegewogen wat betreft de veroordelingen, de verblijfsduur van eiser in Nederland en zijn plannen alhier, zijn plaatsing op de lijst overlast gevende asielzoekers en dat sprake is van recidive. De rechtbank oordeelt dat alle relevante feiten en omstandigheden voldoende zijn betrokken en gewogen. Voor zover de staatsecretaris de feiten heeft betrokken die zien op de periode van de aangifte mensenhandel, geeft de staatssecretaris aan dat dit enkel is gedaan in het kader van recidive. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet onredelijk, gelet op het tijdsverloop tussen het besluit in primo en het bestreden besluit en de justitiële documentatie over die periode, en omdat in de beslissing op bezwaar een volledige heroverweging plaatsvindt. De beroepsgrond slaagt niet.

Paspoort

13. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet in bezit is van een paspoort. De staatssecretaris wist al dat eiser geen paspoort had. Daarnaast kon eiser ook niet aan een paspoort komen. Dit kan hem daarom niet worden tegengeworpen.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals de staatssecretaris terecht opmerkt in het verweerschrift, wordt eiser verweten dat hij überhaupt geen identificerende documenten (waaronder bijvoorbeeld een paspoort) heeft overgelegd danwel geen onderbouwing heeft gegeven voor ondernomen pogingen om daar aan te komen. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat dit voor hem onmogelijk zou zijn. De staatssecretaris heeft zich onbetwist
op het standpunt gesteld dat hij een geboorteakte zou kunnen opvragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Objectieve belemmering
15. Eiser voert aan dat de staatssecretaris te eenvoudig stelt dat zijn asiel gerelateerde problemen niet besproken hoeven te worden in het kader van de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM. Een belangenafweging dient volledig te zijn en deze asiel gerelateerde problemen spelen in de persoonlijke situatie van eiser. De staatssecretaris kan zijn ogen niet sluiten voor hetgeen eiser in de asielprocedure heeft aangevoerd, enkel omdat dat een andere procedure is. Zijn problemen leveren namelijk wel een objectieve belemmering op. Eiser wijst specifiek op rechtsoverweging 11 van de uitspraak van 24 februari 2023 in zijn asielprocedure:

Blijkens het verslag heeft eiser bij zijn nader gehoor over de opvang in Marokko het volgende verklaard. Zijn ouders zijn gescheiden, zijn broertje en zusje wonen nog bij zijn moeder en zij zitten in een moeilijke financiële situatie. Eiser kan niet bij zijn moeder wonen, omdat hij helemaal klaar is met Marokko. Eiser heeft daar geen kans gehad om naar school te gaan en hij heeft slecht geleefd. Eiser heeft verder verklaard dat hij bijna dagelijks contact heeft met zijn moeder, dat hij weet dat zijn moeder nog steeds in [stad] woont, dat ze na de scheiding is verhuisd naar een nieuwe woning en dat hij haar huis weet te vinden. Eiser weet niet waar zijn vader nu woont en heeft geen contact met hem. Verder heeft eiser gezegd dat hij niet precies weet waar zijn oom van moeders kant in [stad] woont, dat hij weet waar hij werkt, dat zijn oom geen eigen woning heeft, maar een woning huurt en dat zijn oom wel eens verhuist van de ene woning naar de andere. De laatste keer dat eiser hem sprak, was in 2019.”
16. De rechtbank overweegt als volgt. Dat eiser volgens hem niet bij zijn moeder en oom zou kunnen wonen, betekent niet dat er voor eiser een objectieve belemmering bestaat om terug te keren naar Marokko. De staatssecretaris heeft er niet ten onrechte op gewezen dat eiser inmiddels volwassen is en dat hij elders in Marokko zou kunnen wonen. Verder heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser terug kan, eventueel met hulp van zijn ouders en zijn oom. De beroepsgrond slaagt niet.

Relatie en binding met Nederland

17. Eiser voert aan dat hij een vriendin heeft in Nederland, waar hij een relatie mee heeft. Zij is zwanger geworden van hem, maar heeft een miskraam gehad. Eiser voert verder aan dat hij vrienden in Nederland heeft en dat hij als volwassene geen ander land heeft gekend dan Nederland. Zijn grootste ontwikkelingen heeft hij in Nederland meegemaakt.
18. De rechtbank oordeelt als volgt. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat eiser niet op hetzelfde adres staat ingeschreven als zijn gestelde partner. Ook is niet met bewijsstukken aangetoond dat zij veel contact met elkaar hebben. Eiser heeft dit ook in beroep niet onderbouwd. De staatssecretaris heeft verder in het voordeel van eiser meegewogen dat eiser vrienden in Nederland heeft. Echter heeft de staatssecretaris, niet ten onrechte, meegewogen dat eiser geen werk heeft, geen opleiding en dat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Het standpunt van de staatssecretaris dat eiser geen sterke banden met Nederland heeft blijft hierdoor overeind. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is, gelet op hetgeen in randnummer 6 is overwogen gegrond omdat het bestreden besluit op het daar genoemde punt in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit op dit punt (het tegenwerpen van de veroordeling van 6 oktober 2020). De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het vernietigde deel niet afdoet aan de besluitvorming an sich en het overgebleven deel de rechterlijke toets kan doorstaan. Dit betekent dat de afwijzing van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning te verlenen in stand blijft.
19.1.
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 november 2023 voor zover daarin de uitspraak van 6 oktober 2020 aan eiser is tegengeworpen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.