ECLI:NL:RBDHA:2024:8925
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met HDP-activiteiten en vrees voor vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2024, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 8 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 7 mei 2024 een terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 29 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is. Eiser heeft gesteld dat hij in Turkije problemen heeft ondervonden met de familie van een overleden persoon en dat hij vrees heeft voor vervolging vanwege zijn activiteiten voor de HDP. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn, er onvoldoende bewijs is dat hij bij terugkeer naar Turkije te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank wijst erop dat eiser geen negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten heeft aangetoond en dat zijn vrees voor de familie van de overleden persoon niet aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank benadrukt dat eiser in de afgelopen 13 jaar geen incidenten heeft ondervonden en dat zijn herhaalde terugkeer naar Turkije niet in lijn is met de door hem gestelde vrees. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag, zonder vergoeding van proceskosten.