ECLI:NL:RBDHA:2024:8926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.14725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 4 april 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, was in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had de maatregel opgelegd met het oog op het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag, vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De staatssecretaris heeft de maatregel op 12 april 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring rechtmatig was geweest tot dat moment.

Tijdens de zitting op 15 april 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen en dat eiser de overgebleven gronden niet had betwist. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden toegepast dan de maatregel van bewaring. Eiser had aangevoerd dat hij zelfstandig naar Duitsland kon gaan, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat hij daar een asielprocedure had lopen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is op 18 april 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14725
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 4 april 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 12 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Cisse. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1992.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De grondslag en de gronden van de maatregel van bewaring
3. De rechtbank beoordeelt eerst of de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw mocht worden opgelegd.
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De staatssecretaris heeft ter zitting de zware grond onder 3i en de lichte grond onder 4e prijsgegeven.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de overgebleven gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring konden dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan toezicht zou onttrekken.
6. Nu de maatregel van bewaring mocht worden opgelegd op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, behoeft de andere grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw geen bespreking.
Het lichter middel
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser kan zelfstandig naar Duitsland gaan, waar hij een asielaanvraag heeft lopen. Verder moet bewaring een ultimum remedium zijn, te meer omdat eiser een asielzoeker is.
8. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt
dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Daar komt bij dat eiser eerder de gelegenheid gehad om asiel aan te vragen in [plaats] , maar toen naar Frankrijk is gegaan. De staatssecretaris hoefde in de enkele omstandigheid dat eiser asielzoeker is, dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Dat geldt ook voor het betoog van eiser dat hij zelfstandig naar Duitsland kan gaan. Eiser heeft op 9 oktober 2022 een terugkeerbesluit gekregen, en er zijn geen concrete aanwijzingen dat hij in Duitsland een asielprocedure heeft lopen. Eiser heeft hiervan ook geen bewijsstukken overgelegd. Onder die omstandigheden heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser gehoor moet geven aan het terugkeerbesluit en dat er geen aanleiding bestaat om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.