ECLI:NL:RBDHA:2024:8956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
22/664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIO-aanvulling en beoordeling van gezamenlijk vermogen bij echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag om bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) had ingediend, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder. Eiseres had haar aanvraag op 28 april 2021 ingediend, maar deze werd op 2 juli 2021 afgewezen omdat het benodigde taxatierapport van haar woning ontbrak. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond in het bestreden besluit van 17 december 2021. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat de afwijzing onterecht was omdat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en de waarde van de woning niet relevant was voor de beoordeling van haar aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet over haar deel van het gezamenlijke vermogen kon beschikken. De rechtbank benadrukte dat, hoewel eiseres en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leefden, zij nog steeds gehuwd waren en het gezamenlijke vermogen van belang was voor de beoordeling van de AIO-aanvraag. Eiseres had uiteindelijk een taxatierapport overgelegd, maar dit was na de periode waarover de aanvraag ging. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, maar dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk was. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de afwijzing van de aanvraag.

De rechtbank besliste dat verweerder het griffierecht aan eiseres moest vergoeden en haar ook een vergoeding voor proceskosten moest betalen, die op € 1.750,- werd vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

In het besluit van 2 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) afgewezen.
In het besluit van 17 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiseres is op 18 september 2002 in Suriname gehuwd met [naam] ( [naam] ). Inmiddels woont zij al jaren alleen. Bij rechterlijke beschikking van 2 augustus 2021 is de echtscheiding van [naam] uitgesproken.
1.2
Eiseres heeft zich op 6 april 2021 bij verweerder gemeld. Op 28 april 2021 heeft verweerder een aanvraag om een AIO-aanvulling van eiseres ontvangen. Op het aanvraagformulier heeft zij vermeld dat zij echtscheiding heeft aangevraagd en dat deze al in een vergevorderd stadium is.
1.3
Bij brief van 6 mei 2021 heeft verweerder eiseres bericht welke gegevens nog ontbreken die noodzakelijk zijn om op de aanvraag te beslissen. Verzocht wordt deze gegevens voor 8 juni 2021 bij verweerder in te dienen. Het betreft afschriften van haar bankrekening en gegevens waaruit blijkt dat ze een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. Ook heeft verweerder eiseres verzocht een taxatierapport van de woning in Suriname (de woning) te overleggen.
1.4
Bij brief van 11 juni 2021 heeft verweerder eiseres bericht het gevraagde taxatierapport van de woning nog niet te hebben ontvangen. Haar wordt verzocht dit vóór 30 juni 2021 te overleggen.
1.5
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat bij gebreke van het taxatierapport van de woning het vermogen niet kan worden vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.6
Op 17 augustus 2021 heeft eiseres de echtscheidingsbeschikking van 2 augustus 2021 toegestuurd. Uit de beschikking blijkt dat eiseres heeft verzocht de woning aan [naam] toe te delen en dat de woning volgens haar een geringe waarde van een paar duizend euro vertegenwoordigt. De rechtbank heeft besloten de woning aan [naam] toe te delen, zonder nadere verrekening.
1.7
Op 10 november 2021 heeft eiseres een taxatierapport van de woning overgelegd. Uit het taxatierapport blijkt dat de woning is getaxeerd is door een beëdigd makelaar/taxateur in Suriname. De woning is getaxeerd op een waarde van € 40.800,-.
1.8
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat als de aanvrager gehuwd is, het gezamenlijk vermogen van belang is, ook als de aanvrager en de echtgenoot duurzaam gescheiden leven. Er is geen recht op AIO-aanvulling als het vermogen hoger is dan de voor de aanvrager geldende vermogensgrens. In de periode in geding was eiseres nog niet gescheiden en dus nog gehuwd. In de periode in geding was dus het gezamenlijke vermogen van belang voor het beoordelen van het recht op AIO-aanvulling. Het in bezwaar alsnog ingebrachte taxatierapport is van na de periode in geding. Daarmee is niet vaststellen of eiseres in de periode in geding recht had op bijstand. Eiseres heeft volgens verweerder niet aangetoond dat zij in de betreffende periode niet over haar deel van het vermogen kon beschikken of dat zij heeft geprobeerd haar deel van het vermogen op te eisen.
2.1
Eiseres voert aan dat de afwijzing van de aanvraag een belastend besluit is, zodat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres niet in aanmerking komt voor een AIO-aanvulling.
2.2
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak iemand die bijstand aanvraagt, aannemelijk moet maken dat hij of zij recht heeft op bijstand [1] . Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn of haar woon- en leefsituatie en financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3.1
Eiseres betoogt dat de waarde van de woning in dit geval niet relevant was, omdat zij - ook volgens verweerder - duurzaam gescheiden leefde van [naam] . Zij wijst erop dat in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) anders wordt omgegaan met vermogen als er sprake is van duurzaam gescheiden leven.
3.2
De te beoordelen periode loopt van 6 april 2021 tot en met 2 juli 2021. In deze periode leefden eiseres en [naam] weliswaar duurzaam gescheiden, maar waren ze nog wel in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Niet in geschil is dat eiseres en [naam] in de te beoordelen periode de woning in eigendom hadden. De waarde van deze woning maakte dus deel uit van het gezamenlijke vermogen. Dat eiseres en [naam] duurzaam gescheiden leefden, maakt niet dat daarmee de vermogenssituatie van eiseres was gewijzigd. Dat in het kader van de AOW anders zou worden omgegaan met vermogen, indien partijen duurzaam gescheiden leven, leidt niet tot een andere conclusie, alleen al omdat dit een ander wettelijk kader en dus ook een andere beoordeling betreft dan in het kader van de AIO-aanvulling.
3.3
Niet gebleken is dat eiseres niet kon beschikken of redelijkerwijs kon beschikken over haar aandeel in het gezamenlijk vermogen. Dat zij opzag tegen een gesprek daarover met [naam] is daarvoor onvoldoende. Nu de woning behoorde tot het gezamenlijk vermogen, was de waarde van de woning essentieel voor de vaststelling van het vermogen van eiseres in het kader van de beoordeling van de AIO-aanvraag. Het lag dan ook op de weg van de eiseres om duidelijkheid te verschaffen over de waarde van de woning, zodat kon worden beoordeeld of haar vermogen onder de voor haar van toepassing zijnde vermogensgrens bleef. Verweerder heeft daarom eiseres terecht verzocht een taxatierapport van de woning te overleggen.
4.1
Volgens eiseres kon zij de taxatie niet laten uitvoeren, omdat niet zij maar [naam] in de woning woont en zij geen contact meer met hem heeft.
4.2
Dit betoog slaagt niet, alleen al omdat eiseres uiteindelijk toch een taxatie heeft kunnen laten uitvoeren. Voor zover zij betoogt dat zij daar op een eerder moment niet toe in staat was, overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat een dochter van eiseres in de periode waar het om gaat nog wel contact had met zowel eiseres als [naam] en dus de taxatie had kunnen regelen. Ook had eiseres haar gemachtigde of de gemachtigde die in de echtscheidingsprocedure namens haar is opgetreden kunnen vragen dit op zich te nemen.
5.1
Vast staat dat eiseres voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit niet een taxatierapport van de woning heeft overgelegd. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit is de aanvraag om AIO-aanvulling dan ook terecht afgewezen.
5.2
Eiseres heeft in de bezwaarfase, relatief kort na de te beoordelen periode, alsnog een taxatierapport van haar woning overgelegd. Uit de stukken blijkt vervolgens dat het gezamenlijk vermogen van eiseres en [naam] op het bedrag van € 40.800,- moet worden vastgesteld. Verweerder heeft ter zitting erkend dat deze waardebepaling voor de gehele te beoordelen periode voldoende betrouwbaar is. De rechtbank begrijpt hetgeen verweerder ter zitting hierover medegedeeld heeft zo, dat verweerder van mening is dat in het bestreden besluit de grondslag voor de afwijzing van de aanvraag gewijzigd had moeten worden. Het recht is immers na indiening van het taxatierapport alsnog vast te stellen, maar uit de ingediende stukken blijkt dat de aanvraag moet worden afgewezen, omdat eiseres vermogen heeft boven de voor haar van toepassing zijnde vermogensgrens. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend.
Conclusie en gevolgen
6.1
Aangezien sprake is van een ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de afwijzing van de aanvraag om AIO-aanvulling in stand blijft met wijziging van de motivering, zoals vermeld in deze uitspraak, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om AIO-aanvulling in stand blijft.
6.2
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:934.