ECLI:NL:RBDHA:2024:9124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.14248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedure en de toepassing van lichter middel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die geen verblijfsrecht in Frankrijk heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting heeft eiser afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder terecht de maatregel heeft opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser heeft betwist dat hij zich aan de Vreemdelingenwetgeving heeft gehouden en heeft geen geldige (reis)documenten overgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zware gronden die door verweerder zijn aangevoerd, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet het geval was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14248
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser](V-nummer: [v-nummer]), eiser,
(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft door middel van een door hem ondertekende afstandsverklaring afstand gedaan van het recht om gehoord te worden. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.

3.Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat aan de maatregel van bewaring ten onrechte artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw ten grondslag is gelegd. Deze grondslag handhaaft verweerder niet langer en is daarmee komen te vervallen. Daarnaast heeft verweerder de zware gronden 3h en 3i en de lichte grond 4a laten vallen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser terecht op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw in bewaring is gesteld en dat de overige zware en lichte gronden de maatregel kunnen dragen.
Gronden van de maatregel

5.Eiser heeft alle gronden, met uitzondering van de zware grond 3b, betwist.

6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de zware gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser niet in het bezit is van geldige (reis)documenten, zodat feitelijk juist is dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd (zware grond 3a). Dat Nederland heeft ingestemd met eisers overdracht vanuit Duitsland, betekent niet dat eiser op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat aan hem eerder een terugkeerbesluit is opgelegd en dat hij hier geen gevolg aan heeft gegeven (zware grond 3c). Daarnaast heeft verweerder terecht aangevoerd dat eiser niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit (zware grond 3d). Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij een paspoort heeft maar heeft dit niet overgelegd. Ook heeft hij geen andere documenten overgelegd of actie ondernomen om over zijn paspoort of andere documenten te beschikken. De rechtbank is van oordeel dat besproken gronden, samen met de -niet betwiste- zware grond 3b, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen. Wat eiser over de lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan. Op verweerder rust de plicht om zich te vergewissen en actief onderzoek te verrichten naar de af te wegen belangen in het kader van het opleggen van een lichter middel. Volgens eiser is niet gebleken dat verweerder dit heeft gedaan. Zo is aan eiser niet gevraagd of hij persoonlijke belangen, bijzondere feiten of omstandigheden heeft die tot toepassing van een lichter middel zouden moeten leiden. Ook is niet gebleken dat hem de gelegenheid is geboden deze persoonlijke belangen en/of bijzondere feiten of omstandigheden naar voren te brengen. Eiser verwijst naar de omstandigheden die hij heeft genoemd zoals zijn gezin in Frankrijk en zijn psychische klachten.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de maatregel voldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel niet aan de orde is en daarbij voldoende rekening heeft gehouden met de door eiser aangevoerde omstandigheden. In het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling is aan eiser gevraagd of er omstandigheden zijn die er toe zouden moeten leiden dat een minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling wordt opgelegd. Ook is aan eiser gevraagd of hij nog overige vragen en/of opmerkingen heeft en of hij een arts wil zien. Bovendien heeft verweerder eiser specifieke vragen gesteld over zijn familie in het kader van artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat deze verklaringen van eiser niet hoeven te worden betrokken bij de lichter middel-motivering. Eiser heeft immers geen verblijfsrecht in Frankrijk. De oplegging van een lichter middel zal eiser niet in staat stellen om bij zijn -gestelde- gezinsleden te verblijven. Eiser heeft dit ter zitting erkend. Verweerder heeft verder overwogen dat het gestelde gezinsleven van eiser, buiten het feit dat dit niet is onderbouwd, geen reden is om te volstaan met een lichter middel. In de maatregel is meegewogen dat eiser heeft gewezen op zijn psychische problematiek omdat hij last heeft van suïcidale gedachtes als hij geen medicatie krijgt. In de maatregel is overwogen dat er psychische zorg aanwezig is in het detentiecentrum en als deze zorg niet voldoende is, kan eiser worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende gelegenheid gekregen om zijn belangen en voor hem belangrijke feiten en omstandigheden naar voren te brengen waarom volgens hem zou moeten worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder heeft dan ook voldoende uitvoering gegeven aan de op hem rustende vergewisplicht. Het is aan eiser om eventuele bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen aan te voeren, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder behoort af te zien van het opleggen van de maatregel. Eiser heeft dit niet gedaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderzocht of met een licht middel kon en dus moest worden volstaan. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat dit niet het geval was en heeft voldoende gemotiveerd dat de oplegging van de maatregel niet onevenredig bezwarend is.
Conclusie
9. De beroepsgronden van eiser leiden niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.