ECLI:NL:RBDHA:2024:9149
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, had in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op zijn aanvraag van 8 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op 7 februari 2024 alsnog een beslissing heeft genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder de proceskosten van de verzoeker moet vergoeden, zoals geregeld in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, omdat de verzoeker een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De rechtbank heeft de wegingsfactor vastgesteld op 0,5, wat gebruikelijk is voor deze zittingsplaats. De beslissing houdt in dat de verweerder in de proceskosten van de verzoeker wordt veroordeeld tot het bedrag van € 437,50, dat aan de verzoeker moet worden betaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en is bekendgemaakt op 8 maart 2024.