ECLI:NL:RBDHA:2024:9155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser met problemen door bekering tot het christendom

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 6 september 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd op 1 mei 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt de zaak op 30 mei 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. Eiser stelt dat hij in Iran problemen heeft ondervonden vanwege zijn bekering tot het christendom, maar de rechtbank oordeelt dat zijn bekering ongeloofwaardig is. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn bekering en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank wijst erop dat de geloofwaardigheid van de bekering van eiser afbreuk doet aan zijn gestelde problemen in Iran. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen gegronde vrees voor vervolging is en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet leiden tot de conclusie dat de gehoren onzorgvuldig zijn uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1
Eiser heeft op 6 september 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 mei 2024 deze asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Olia als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Iran problemen heeft ondervonden vanwege zijn bekering tot het christendom. Eiser stelt dat hij in Iran een huiskerk bezocht en evangeliseringsactiviteiten uitvoerde. Nadat eiser door een bewaker werd betrapt op het verspreiden van christelijke flyers, is eiser gevlucht en is zijn vader opgepakt. Eiser is Iran hierop illegaal uitgereisd en via Turkije en Griekenland naar Nederland gekomen. Eiser vreest dat hij bij terugkeer wordt opgepakt en geëxecuteerd.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Bekering tot het christendom;
Problemen vanwege bekering tot het christendom.
3.1
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht.
3.2
De bekering tot het christendom is niet geloofwaardig geacht. Ten eerste heeft eiser onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe zijn innerlijke proces tot bekering verlopen is. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiser vaag verklaard heeft over zijn eerste kennismaking met het christendom en dat eiser niet kan uitleggen waaruit zijn initiële twijfels ten aanzien van deze kennismaking met het christendom bestonden. Ook heeft verweerder bij deze conclusie betrokken dat eiser vaag en summier verklaard heeft over zijn geloofsontwikkeling na de eerste kennismaking met het christendom. Verweerder heeft ook betrokken dat eiser enkel in vage termen over zijn gevoelens voor het christendom spreekt en niet authentiek kan verklaren over de betekenis van het christelijke geloof en de daarbij behorende Bijbelverhalen voor zijn persoonlijke leven.
3.3
Ook heeft verweerder tegengeworpen dat eiser weinig kennis heeft van de christelijke geloofsovertuiging. Zo kon eiser het tijdens het gehoor zelf aangehaalde Bijbelverhaal niet correct uitleggen en kon hij desgevraagd niet uitleggen wat de betekenis van de christelijke feestdagen Pasen en Pinksteren is.
3.4
Naast deze gebrekkige kennis over het christendom heeft verweerder ook tegengeworpen dat eiser inconsistent verklaard heeft over de activiteiten die hij binnen het christendom in Nederland onderneemt. Zo heeft verweerder het ongerijmd geacht dat eiser in Nederland gestopt is met evangeliseren, omdat er in Nederland al veel christenen zijn, terwijl eiser stelt dat hij in Iran wel evangelisatie-activiteiten uitvoerde en in het gehoor juist verklaard heeft dat hij graag iets voor de kerk en het christendom wil terugdoen. Verweerder heeft bij deze conclusie ook betrokken dat eiser stelt buiten de kerk gesprekken te hebben met geloofsgenoten, maar dat hij desgevraagd niet kan antwoorden waar deze gesprekken over gaan. Alles bij elkaar acht verweerder de bekering van eiser daarom ongeloofwaardig.
3.5
De problemen vanwege de bekering zijn ook ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daarbij meegewogen dat de ongeloofwaardig geachte bekering van eiser reeds op voorhand afbreuk doet aan de gestelde problemen die eiser daardoor zou hebben ondervonden. Ook heeft verweerder betrokken dat de verklaringen van eiser over de arrestatie van zijn vader bevreemdend worden geacht, nu eiser desgevraagd niet kan beantwoorden door welke instantie zijn vader is opgepakt. Ook is het niet aannemelijk dat deze arrestatie plaatsvond een kwartier nadat eiser het huis was ontvlucht. Verweerder heeft ook betrokken dat de verklaringen over de bij de inval in zijn ouderlijk huis door de autoriteiten meegenomen Bijbel vaag en onlogisch zijn, nu eiser eerst niet weet aan wie de Bijbel toebehoorde en later verklaart dat er maar één Bijbel in huis was, namelijk die van zijn zus. In deze beoordeling is tot slot ook betrokken dat de verklaringen over de verspreidde enveloppen inconsistent en tegenstrijdig zijn. Eiser verklaart namelijk wisselend over zijn kennis van de inhoud van de enveloppen en het al dan niet handelen op instructie van een persoon genaamd [naam] .
3.6
Vanwege de ongeloofwaardig geachte bekering van eiser en de daarmee samenhangende problemen zijn deze elementen van het asielrelaas niet doorgetoetst op zwaarwegendheid. Nu niet aannemelijk gemaakt is dat er voor eiser bij terugkeer naar Iran sprake is van gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] , is deze aanvraag afgewezen. Nu eiser niet meteen bij binnenkomst in Nederland asiel heeft aangevraagd, maar vijf dagen heeft gewacht, is de aanvraag kennelijk ongegrond [3] verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan.
4.1
In de gehoren heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser een introvert persoon is, die traumatische ervaringen heeft meegemaakt en bovendien depressief was ten tijde van het gehoor en daardoor niet over zijn gedachten en gevoelens met anderen kon praten. Verweerder heeft ten onrechte onvoldoende rekening gehouden met dit referentiekader van eiser. De gemachtigde van eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt op de zitting daartoe nog verwezen naar een uitspraak [4] van deze rechtbank.
4.2
Verweerder heeft ook ten onrechte geconcludeerd dat eiser onvoldoende kan verklaren over het proces van zijn bekering. Daarbij heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser op minderjarige leeftijd reeds is bekeerd, terwijl tijdens het gehoor verwacht werd dat eiser als meerderjarige persoon over zijn gevoelens en gedachtes kan verklaren en inzicht kan geven in het proces van zijn bekering. Dit terwijl het volgens eiser – onder verwijzing naar enkele internetbronnen [5] - algemeen bekend is dat het brein van een adolescent/jongvolwassene nog niet volledig ontwikkeld is. Jongvolwassenen, zoals eiser, zijn hierdoor nog niet volledig in staat om hun impulsen te beheersen, rationele keuzes te maken en aan zodanige zelfreflectie te doen dat zij afdoende over hun bekeringsproces kunnen verklaren. Dat eiser enkel over gevoelens praat, door o.a. te stellen dat hij door zijn bekering minder wrok ervaart en een aardiger/rustiger persoon is geworden, en dat eiser het lastig vindt om deze gevoelens nader te beschrijven, past volgens de gemachtigde van eiser bij deze informatie over het functioneren van het brein van een adolescent.
4.3
Verder voert eiser in beroep aan dat verweerder ten onrechte - en in strijd met Werkinstructie 2022/3 [6] - een proces van afvalligheid bij eiser verwacht. Eiser is namelijk niet streng islamitisch opgevoed en heeft enkel de islam meegekregen via school. Eiser heeft zich nooit ingelezen in de islam en heeft zich ook nooit bewust van dit geloof afgekeerd. Verweerder heeft dus ten onrechte de verklaringen van eiser over afkeer van de islam betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de bekering.
4.4
Verweerder heeft ook ten onrechte tegengeworpen dat eiser weinig kennis heeft van het christendom. Verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat de kennis over Bijbelverhalen en christelijke feestdagen ook via internet is op te doen. Ook wordt ten onrechte verwacht dat eiser meerdere Bijbelverhalen kent en dat eiser meer inzicht kan geven in zijn kennis van het christendom, omdat eiser in Iran aan evangelisatie-activiteiten heeft gedaan. Hierbij heeft verweerder wederom ten onrechte geen rekening gehouden met de jeugdige leeftijd en de daarbij behorende hersenontwikkeling van eiser.
4.5
Ten aanzien van de activiteiten van eiser binnen de christelijke geloofsovertuiging heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet kan verklaren over de gesprekken die hij buiten de kerk met geloofsgenoten voert. Verweerder miskent daarbij dat deze gesprekken in de privésfeer plaatsvinden en uit openbare bronnen [7] blijkt dat het in de Iraanse cultuur gebruikelijk is om indirect en oppervlakkig te communiceren met elkaar. Ook mocht verweerder niet tegenwerpen dat eiser nog niet gedoopt is, omdat dit niet verplicht is binnen de protestantse geloofsovertuiging die eiser aanhangt. Daarnaast had het op de weg van verweerder gelegen om vervolgvragen over de doop en het kerkbezoek van eiser in Nederland te stellen. In de conclusies over het niet uitvoeren van evangelisatie-activiteiten in Nederland heeft verweerder wederom geen rekening gehouden met de jongvolwassenheid en breinontwikkeling van eiser.
4.6
Tot slot heeft verweerder de problemen vanwege de bekering ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Anders dan verweerder concludeert heeft eiser een duidelijke sluitende tijdslijn gegeven over de vlucht uit het huis en de arrestatie van zijn vader. Verweerder werpt in dit kader ook ten onrechte tegen dat eiser niet weet welke instantie zijn vader heeft opgepakt, nu eiser hierover enkel gesproken heeft toen zijn moeder kort na de arrestatie in staat van paniek verkeerde en vervolgens geen contact meer het hen heeft gehad. Ook heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat de verklaringen over het al dan niet handelen op instructie van [naam] inconsistent zijn. Eiser heeft de tweede keer de instructies van [naam] nog afgewacht en is daarna op eigen initiatief de enveloppen gaan verspreiden in de wijk. Ook ten aanzien van deze handelingen heeft verweerder het referentiekader van eiser als jongvolwassene en de daarbij behorende hersenontwikkeling miskend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in een aanvullend besluit van 2 mei 2024 heeft aangegeven dat in het bestreden besluit ten onrechte een inreisverbod voor twee jaar aan eiser is opgelegd en dat verweerder dit inreisverbod daarom heeft laten vervallen. Nu namens eiser in de gronden van beroep en ter zitting niks is aangevoerd hierover, stelt de rechtbank vast dat het vervallen van het inreisverbod geen onderwerp van geschil vormt in beroep. Partijen twisten in beroep enkel over de zorgvuldigheid van het gehoor, de geloofwaardigheidsbeoordeling van de bekering en de problemen die eiser daardoor stelt te heeft ondervonden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Zorgvuldigheid gehoor
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden niet tot de conclusie dat verweerder de gehoren onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd. De gestelde introverte persoonlijkheid van eiser en zijn depressieve klachten, al dan niet wegens traumatische ervaringen, zijn namelijk niet met (medische) stukken onderbouwd. Wat ook zij van deze gestelde omstandigheden en de mogelijke effecten daarvan op de beantwoording van de vragen door eiser, zonder onderbouwende medische stukken of verklaringen kunnen deze enkele stellingen niet leiden tot vernietiging van het besluit wegens een onzorgvuldige voorbereiding. Daarnaast zijn er in het verslag van het nader gehoor geen aanwijzingen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gezondheid of medische omstandigheden van eiser. Zo is aan het begin van het gehoor door de hoormedewerker gevraagd naar de gezondheid [8] van eiser en is hem gezegd dat hij kan aangeven als het niet gaat of als eiser behoefte heeft aan een pauze [9] . Uit het verslag van het gehoor is gebleken dat er desgevraagd meerdere pauzes zijn gehouden en dat bij hervatting steeds gevraagd is hoe het met eiser gaat. Van onzorgvuldig horen is niet gebleken.
5.2
De door eiser ter zitting gemaakte verwijzing naar een uitspraak [10] van de zittingsplaats ’s-Hertogenbosch maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet gebleken is namelijk dat het hier gaat om vergelijkbare gevallen. In de verwezen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder – anders dan in deze zaak - de minderjarigheid van de vreemdeling kennelijk niet betrokken had bij het horen en beslissen op de asielaanvraag. Zoals verweerder terecht stelt is hier in dit geval, blijkens pagina 2 en 5 van het bestreden besluit, kennelijk rekening mee gehouden. Verder is niet duidelijk gemaakt waaruit blijkt dat er tijdens het gehoor onvoldoende rekening gehouden is met de minderjarige leeftijd van eiser tijdens zijn bekering en welke gevolgen dit mogelijk heeft gehad voor de zorgvuldigheid van het gehoor en de daaropvolgende besluitvorming. De beroepsgronden slagen niet.
Proces en motieven van bekering tot het christendom
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bekering tot het christendom van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft daarbij in de eerste plaats kunnen concluderen dat eiser onvoldoende inzicht heeft geboden in zijn proces tot bekering en de innerlijke beleving daarvan. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser enkel in vage termen spreekt over zijn kennismaking met het christendom en zijn geloofsontwikkeling. Verweerder heeft ook mogen tegenwerpen dat eiser enkel over zijn gevoelens voor het christendom spreekt en weinig tot geen inzicht biedt in de betekenis van de christelijke geloofsovertuiging voor zijn persoonlijke leven. Eiser wordt daarbij niet gevolgd in de stelling dat verweerder niet kan verwachten dat eiser over zijn bekeringsproces als minderjarige kan verklaren. Gelet op de gestelde gevolgen die de bekering tot het christendom voor eiser had, mag verweerder verwachten dat enig inzicht wordt gegeven in de motieven en het proces van de bekering en concreet kan maken wat die bekering voor hem betekend heeft, ongeacht de minderjarige leeftijd. Niet gebleken is dat verweerder in zijn besluit zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de omstandigheid dat eiser tijdens zijn bekering in Iran nog minderjarig was.
5.4
De rechtbank volgt eiser daarbij niet in zijn stelling dat eiser enkel vanuit zijn positieve gevoelens over het christendom kan spreken, omdat dit past bij hersenontwikkeling van adolescenten/jongvolwassenen zoals eiser. De aangevoerde internetbronnen zijn daarvoor onvoldoende. Dit betreffen namelijk geen wetenschappelijk geverifieerde en onderbouwde bronnen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat deze informatie ziet op de specifieke situatie van eiser en daarnaast is door eiser niet onderbouwd welke gevolgen de verwijzing naar deze informatie voor de besluitvorming moet hebben.
5.5
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder ten onrechte aspecten van eiser zijn asielrelaas over afkeer van de islam in deze beoordeling betrokken heeft. Ten eerste heeft eiser in het aanmeldgehoor [11] aangegeven dat zijn religie bij geboorte de islam (sjiet) was en in het nader gehoor [12] nogmaals bevestigd dat hij voor zijn gestelde bekering officieel moslim was. Dat eiser in het nader gehoor [13] vervolgens stelt dat hij weliswaar niet streng gelovig is opgevoed en nooit een sterke innerlijke overtuiging had als moslim, maakt alleen daarom al dat een proces van afkeer of onthechting van de islam - en daarmee in meer en mindere mate ook een proces van afvalligheid - heeft plaatsgevonden, die in dit geval dus ook in de beoordeling van de bekering mag worden betrokken. De rechtbank verwijst in dit kader naar pagina 12 en 13 van WI 2022/3. Daaruit volgt dat indien een vreemdeling geen losse fase van afvalligheid heeft doorgemaakt, de afvalligheid niet als apart element van het asielrelaas beoordeeld wordt, maar als een onlosmakelijk deel van het bekeringsproces wordt beschouwd. Verklaringen over afkeer van het eerdere geloof mogen door verweerder dan ook in de beoordeling van de bekering worden betrokken. Bovendien, ook als deze aspecten van eiser zijn asielrelaas over afkeer van en haatgevoelens naar de islam niet zou worden betrokken in de beoordeling, dan nog heeft verweerder met de andere tegenwerpingen zijn standpunt over het proces en de motieven van de bekering voldoende gemotiveerd onderbouwd.
Kennis van het christendom
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij, gelet op zijn gestelde bekering, onvoldoende kennis heeft over het christelijke geloof. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser geen correcte uitleg van het zelf aangehaalde Bijbelverhaal heeft gegeven en slechts algemene kennis heeft van een aantal christelijke feestdagen en tradities. De rechtbank overweegt dat de tegenwerping van verweerder ten aanzien van het online kunnen opzoeken van de betekenis van feestdagen zoals Pasen en Pinksteren weliswaar niet bijzonder sterk is, maar dat dit tegelijkertijd niet wegneemt dat ook met juiste antwoorden op deze vragen nog steeds slechts sprake is van een algemene kennis over het christendom. Mede gelet op de eerdere evangeliseringsactiviteiten van eiser in Iran mag verweerder in redelijkheid verwachten dat eiser meer uitgebreid en inhoudelijk juist kan verklaren over zijn kennis van Bijbelverhalen en christelijke feesten en tradities. De stelling dat verweerder op dit punt teveel van eiser verwacht - gelet op zijn leeftijd en de internetbronnen over het adolescentenbrein - wordt hierin niet gevolgd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de motivering in rechtsoverweging 5.4, tweede volzin en verder en concludeert dat uit deze informatie niet kan worden afgeleid waarom het te rechtvaardigen is dat eiser onvoldoende kennis heeft van het christendom vanwege zijn levensfase. De beroepsgrond slaagt niet.
Activiteiten binnen de christelijke geloofsovertuiging
5.7
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser inconsistent en ongerijmd verklaard heeft over zijn activiteiten binnen de christelijke geloofsovertuiging. Zo heeft verweerder mogen betrekken dat niet valt in te zien dat eiser desgevraagd niet kan verklaren over de inhoud van de gesprekken die hij buiten de kerk stelt met geloofsgenoten te voeren. Dat het volgens eiser in de Iraanse cultuur gebruikelijk is om indirect en oppervlakkig te communiceren, maakt daarbij nog niet dat verweerder van eiser niet kan verwachten dat hij bij een asielaanvraag in Nederland meer inzicht biedt in de inhoud van deze gesprekken. Bovendien ziet dit op een vraag over gesprekken met geloofsgenoten in Nederland, die mogelijk ook niet allen een Iraanse achtergrond hebben. Ook mocht verweerder tegenwerpen dat het ongerijmd is dat eiser in Nederland met zijn evangelisatie-activiteiten gestopt is, terwijl dit een belangrijke reden was voor hem om te vluchten uit Iran. Dit terwijl eiser ook heeft aangegeven dat hij graag iets bijdraagt aan het christendom en de kerk in Nederland. De stelling dat eiser in Nederland niet evangeliseert vanwege de reeds vele christenen in dit land neemt deze ongerijmdheid niet weg. De rechtbank volgt eiser daarbij wederom niet in zijn stelling dat eiser de verklaringen over dit aspect van de geloofwaardigheidsbeoordeling niet mag tegenwerpen, vanwege de jongvolwassenheid van eiser en de daarbij behorende hersenontwikkeling en verwijst hiervoor wederom naar de overwegingen onder 5.4.
Problemen vanwege de bekering
5.8
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder de gestelde problemen van eiser vanwege zijn bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In deze conclusie heeft verweerder mogen betrekken dat - anders dan eiser stelt - de tijdlijn ten aanzien van de vlucht uit het huis en de gestelde arrestatie van eiser zijn vader ongerijmd en onaannemelijk is. Verweerder heeft het niet aannemelijk hoeven achten dat de vader van eiser al 15 minuten na betrapping van het verspreiden van enveloppen met daarin christelijke flyers zou zijn opgepakt door een instantie die eiser niet kan benoemen. Dat eiser niet weet welke instantie dit is, omdat eiser zijn moeder enkel in paniektoestand gesproken heeft en er sinds het vertrek uit Iran geen of hooguit éénmaal contact is geweest, doet daaraan niet af. Nu deze gebeurtenis een belangrijke reden voor de vlucht van eiser geweest is, mag verweerder verwachten dat eiser daarover inhoudelijk kan verklaren. Te meer nu zijn vader ondertussen al is vrijgelaten. In dit kader heeft verweerder ook mogen betrekken dat eiser inconsistent verklaard heeft over het verspreiden van de enveloppen in de wijk, al dan niet op instructie van of in samenwerking met [naam] . Ook dit betreffen relevante aspecten van het asielrelaas, waarover verwacht mag worden dat eiser daarover consistent verklaart. Dat eiser in beroep verklaard heeft dat hij na twee keer op instructie van [naam] , op eigen initiatief enveloppen ging verspreiden, doet – wat daar verder ook van zij - verdere afbreuk aan de consistentie van de verklaringen en daarmee ook de geloofwaardigheid van dit aspect van het asielrelaas. De beroepsgronden slagen niet.
5.9
Alles in samenhang bezien heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bekering van eiser tot het christendom en de problemen die hij daardoor heeft ondervonden ongeloofwaardig zijn.
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser zijn asielaanvraag niet onmiddellijk na binnenkomst in Nederland heeft ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag dan ook op grond van artikel 31, eerste lid, Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw kennelijk ongegrond mogen verklaren.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook het terugkeerbesluit blijft in stand.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 9 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11257.
5.Zie deze links:
6.Werkinstructie 2022/3 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), zie deze link:
7.Verwezen is naar deze website:
8.Nader gehoor, p.2.
9.Nader gehoor p.3.
11.Aanmeldgehoor, p.3.
12.Nader gehoor, p. 9.
13.Nader gehoor, p. 5,7 en 9.