In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 14 februari 2023 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn is echter verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 21 augustus 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 11 september 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eiser verzoekt de rechtbank om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken na de uitspraak een besluit bekend te maken. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat hij een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen moet betalen, en veroordeelt hij de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op 29 januari 2024.