ECLI:NL:RBDHA:2024:9185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.15705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en voortduren van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris tijdig een voortgangsrapportage heeft overgelegd en dat eiser adequaat heeft kunnen reageren op deze rapportage. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gronden zijn om het voortduren van de maatregel onrechtmatig te achten. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de verplichtingen van eiser om mee te werken aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.15705
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 14 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De Staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de Staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 29 februari 2024 (in de zaak NL24.5908) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het overleggen van de voortgangsgegevens
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de staatssecretaris het dossier te laat beschikbaar heeft gesteld. De rechtbank verwijst naar artikel 8.5 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021. Hierin staat dat bij vervolgberoepen in bewaringszaken de griffier het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt en het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt binnen drie werkdagen na die verzending inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak (de zogenoemde voortgangsrapportage). Na ontvangst van deze inlichtingen stelt de bestuursrechter de vreemdeling in de gelegenheid binnen twee werkdagen schriftelijk op deze inlichtingen te reageren. In dit geval is het pro forma beroepschrift ingediend op 10 april 2024 en heeft de staatssecretaris op vrijdag12 april 2024 een voortgangsrapportage verstrekt. Dit is binnen drie werkdagen geweest. Doordat een renovatie van het automatiseringssysteem plaatsvond is per abuis een lege voortgangsrapportage verstrekt, maar de staatssecretaris heeft dit op de eerstvolgende werkdag, maandag 15 april 2024, en dus binnen de termijn hersteld. Aan de gemachtigde van eiser is door de rechtbank een termijn geboden om de gronden van het beroep in te dienen en eiser heeft deze gronden op 15 april 2024, nadat hij kennis had genomen van de inhoud van de nieuwe voortgangsrapportage, ingediend. De rechtbank ziet niet in dat sprake zou zijn van een gebrek of dat eiser door deze gang van zaken anderszins in zijn belangen is geschaad. De rechtbank overweegt verder nog dat een zaak als de onderhavige altijd mede ziet op actualisering van informatie met betrekking tot de rechtmatigheid van (het voortduren van) de bewaring. Het gaat daarbij om relatief eenvoudig te verwerken (nieuwe) informatie, waarop eiser schriftelijk heeft kunnen reageren. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen gronden zijn om het voortduren van de maatregel om deze reden onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Het voortvarendheidsvereiste

6. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt nog. De staatssecretaris heeft op 5 maart 2024 en op 28 maart 2024 gerappelleerd bij deze autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een laissez passer. Daarnaast heeft de staatssecretaris op 29 maart 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Dat het verslag van dit vertrekgesprek niet bij de voortgangsgegevens was gevoegd, betekent niet dat dit vertrekgesprek niet heeft plaatsgevonden. Het verslag is inmiddels wel toegevoegd aan het dossier. Daarbij komt nog dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser (volledig) invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Volgens vaste rechtspraak moet de staatssecretaris ten minste één uitzettingshandeling per maand te verrichten en het is primair aan de staatssecretaris om te bepalen welke uitzettingshandelingen noodzakelijk zijn om een vreemdeling uit te zetten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de
staatssecretaris in het geval van eiser meer of andere uitzettingshandelingen had dienen te verrichten. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.