ECLI:NL:RBDHA:2024:9198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL23.12669, NL23.12674, AWB 23/4618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen terugkeerbesluit en beëindiging Rva-verstrekkingen van een minderjarige vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een minderjarige vreemdeling, tegen een door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgelegd terugkeerbesluit, de afwijzing van uitstel van vertrek, en de beëindiging van Rva-verstrekkingen door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser, geboren in 2004 en afkomstig uit Marokko, heeft in 2018 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag is afgewezen. Eiser heeft sindsdien meerdere keren in psychiatrische klinieken verbleven vanwege psychische klachten.

De rechtbank behandelt de beroepen op 1 november 2023, waarbij de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordigers van verweerders aanwezig zijn. Eiser is niet verschenen. De rechtbank constateert dat verweerder 1 niet heeft beslist op de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning tijdelijk humanitair, wat leidt tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit niet zorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 2.187,50.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep met betrekking tot de beëindiging van de Rva-verstrekkingen, aangezien dit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder 1 op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen over de aanvraag humanitair tijdelijk, met inachtneming van deze uitspraak. Het beroep tegen het uitstel van vertrek wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12669 (terugkeerbesluit)
NL23.12674 (uitstel van vertrek)
AWB 23/4618 (Rva-verstrekkingen)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 1

en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),verweerder 2
(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het door verweerder 1 opgelegde terugkeerbesluit, de afwijzing van uitstel van vertrek door verweerder 1, en de beëindiging van de Rva-verstrekkingen [1] door verweerder 2.
1.1.
Bij besluit van 14 april 2022 heeft eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw gekregen tot de leeftijd van 18 jaar of zoveel eerder als vast staat dat adequate opvang voor hem beschikbaar is. Bij besluit van 28 maart 2023 (bestreden besluit 1) is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Bij het besluit van 13 april 2023 (bestreden besluit 3) heeft verweerder 1 het uitstel van vertrek ingetrokken. Op 19 april 2023 zijn de Rva-verstrekkingen van eiser beëindigd (bestreden besluit 2).
1.2
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en Y. Verheugd namens verweerder 1 en 2. Eiser was niet aanwezig.
2.1
Na de zitting heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het ter zitting besproken standpunt van eiser dat verweerder 1 niet had beslist op de door eiser ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning tijdelijk humanitair. De rechtbank heeft op 15 november 2023 de reactie van verweerder 1 ontvangen, en op 29 november 2023 de reactie van eiser. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en voorgeschiedenis

3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij is in 2018 in Nederland aangekomen, en heeft hier toen asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen. Het door eiser tegen deze afwijzing ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. [2]
3.1
Verder volgt uit het dossier dat eiser vanaf 2019 meerdere malen gedwongen en vrijwillig opgenomen is geweest in verschillende psychiatrische klinieken vanwege zijn psychische klachten.
De bestreden besluiten
4. Bij de afwijzing van de asielaanvraag heeft verweerder 1 tevens een terugkeerbesluit uitgevaardigd. In het arrest van 14 januari 2021 van het Hof van Justitie [3] is bepaald dat lidstaten alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen aan een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, er van overtuigd moeten zijn dat er in het land van terugkeer sprake is van adequate opvang. Gelet op dit arrest heeft verweerder 1 op 24 februari 2021 het eerder opgelegde terugkeerbesluit ingetrokken, en vervolgens op 28 maart 2023 opnieuw een terugkeerbesluit (bestreden besluit 1) uitgevaardigd. Om dit terugkeerbesluit gaat het in deze procedure.
Verweerder 1 heeft verder in het primaire besluit van 14 april 2022 beslist dat er uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw aan eiser wordt verleend zolang het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in Marokko loopt, zodat eiser nog rechtmatig verblijf in Nederland had. Vervolgens heeft verweerder 1 in het besluit van 13 april 2023 (bestreden besluit 3) bepaald dat er niet langer uitstel van vertrek nodig is gedurende het onderzoek naar adequate opvang, gelet op de uitspraak van de Afdeling [4] van 8 juni 2022. [5] In die uitspraak oordeelde de Afdeling namelijk dat niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (zoals eiser destijds) reeds rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8 onder f van de Vw, in gevallen waarin er na afloop van de asielprocedure nog onderzoek plaatsvindt.
5. Daarnaast heeft verweerder 2, naar aanleiding van het terugkeerbesluit van verweerder 1, aan eiser op 19 april 2023 (bestreden besluit 2) medegedeeld dat de Rva-verstrekkingen op grond daarvan zullen worden beëindigd.
Het oordeel van de rechtbank
Het terugkeerbesluit (bestreden besluit 1)
6. Niet in geschil is dat eiser op 15 juni 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk op grond van de kinderbeschermingsmaatregel heeft ingediend. Bij deze aanvraag is een beroep gedaan op het buitenschuldcriterium, de gesloten plaatsing van eiser in een jeugdinstelling en zijn medische omstandigheden. In de gronden van het beroep in onderhavige procedure stelt eiser dat er door verweerder 1 nog altijd niet op die aanvraag is beslist. Omdat deze procedure nog loopt zou er volgens eiser geen terugkeerbesluit kunnen worden opgelegd.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat verweerder 1 desgevraagd telefonisch heeft laten weten dat de aanvraag tijdelijk humanitair niet apart door verweerder 1 zal worden behandeld, omdat deze inhoudelijk al zou zijn behandeld in het bestreden besluit 1. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank heeft partijen na de zitting in de gelegenheid gesteld om nader te reageren op het standpunt van eiser dat nog niet inhoudelijk op de aanvraag humanitair tijdelijk was beslist. Samengevat is verweerder 1 van mening voldoende te hebben gereageerd op de standpunten van eiser voor wat betreft de aanvraag tijdelijk humanitair in het bestreden besluit 1. Op 30 november 2022 heeft verweerder een voornemen uitgebracht dat erop zag aan eiser een terugkeerbesluit op te leggen. Op 14 december 2022 heeft eiser een zienswijze ingediend. In deze zienswijze is, onder verwijzing naar dezelfde gronden als die in beroep zijn aangehaald, gesteld dat aan eiser een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk voor de duur van de uithuisplaatsing verleend dient te worden. Op 28 maart 2023 is op het door eiser ingestelde bezwaar beslist. Verweerder merkt in de schriftelijke reactie op dat in deze beslissing niet kenbaar is gemaakt dat ook gereageerd is op de grondslag dat eiser een minderjarige vreemdeling zou zijn die op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag tijdelijk wordt geplaatst in een pleeggezin of instelling in en dat eiser een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling zou zijn. Verweerder meent echter dat de door eiser aangevoerde gronden in het kader van de aanvraag humanitair tijdelijk reeds ondervangen waren bij de reeds lopende procedures en aangevoerde gronden. Eiser is van oordeel dat dit niet het geval is.
8. De rechtbank stelt vast dat niet expliciet uit het bestreden besluit is af te leiden dat de aanvraag humanitair tijdelijk en de daarin omschreven gronden in het besluit zijn meegenomen. Dit levert een motiveringsgebrek op. Dit wordt ook door verweerder 1 erkend in de schriftelijke reactie van 15 november 2023. In deze schriftelijke reactie verzoekt verweerder 1 aan de rechtbank om dit gebrek te passeren. De rechtbank gaat hier niet in mee. De reden hiervoor is dat de rechtbank van oordeel is dat ook niet impliciet uit het bestreden besluit 1 blijkt dat verweerder inhoudelijk is ingegaan op de standpunt van eiser waarom aan hem een vergunning tijdelijk humanitair zou moeten worden verleend. Hierbij is mede van belang dat eiser ter onderbouwing van zijn standpunt meerdere stukken heeft overgelegd, waaronder een verzoek tot gesloten huisplaatsing van Stichting Nidos, de instemming van een gedragsdeskundige en andere stukken van de jeugdzorginstellingen. Verweerder 1 heeft deze stukken naar het oordeel van de rechtbank niet kenbaar in bestreden besluit 1 betrokken. Het besluit bevat daarom een gebrek. Dat verweerder 1 hier na de zitting wel schriftelijk op heeft gereageerd acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank is met eiser van oordeel dat hem hiermee een eventuele hoorzitting is ontnomen. De rechtbank is van oordeel dat het besluit daarom onzorgvuldig is voorbereid. De stelling dat eiser niet in zijn belangen is geschaad acht de rechtbank daarom niet terecht. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden die zien op het bestreden besluit 1 behoeven voor nu geen bespreking.
Rva-verstrekkingen (bestreden besluit 2)
9. De rechtbank stelt voorop dat uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2005 [6] volgt dat de mededeling van het COA dat de opvang wordt beëindigd niet meer inhoudt dan de vermelding van de van rechtswege ingetreden rechtsgevolgen van het meeromvattende asielbesluit. Daarom is die mededeling geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht of met een besluit gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 5 van de Wet COA.
10. In eisers geval heeft verweerder 2 naar aanleiding van het terugkeerbesluit (het bestreden besluit 1) van verweerder 1 op 19 april 2023 aan eiser medegedeeld dat de Rva-verstrekkingen zullen worden beëindigd. De mededeling van verweerder 2 is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling, aan te merken als een informatieve mededeling. Er staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen rechtsmiddel open tegen deze mededeling van verweerder 2. Omdat geen sprake is van een besluit of feitelijke handeling waartegen het rechtsmiddel beroep open staat, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om van het verzoek en het beroep kennis te nemen.
11. Ten overvoede merkt de rechtbank op dat de vernietiging van het terugkeerbesluit (het bestreden besluit 1) wel gevolgen heeft voor de beëindiging van de Rva-verstrekkingen.
Uitstel van vertrek (bestreden besluit 3)
12. De rechtbank constateert dat er in beroep geen gronden zijn gericht tegen het bestreden besluit 3. Het beroep dat hiertegen is gericht is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep tegen het terugkeerbesluit (bestreden besluit 1) is gegrond en de rechtbank vernietigt dit besluit. De rechtbank draagt verweerder 1 op om een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de aanvraag humanitair tijdelijk. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
13. In het beroep tegen de Rva-verstrekkingen (bestreden besluit 2) verklaart de rechtbank zich onbevoegd.
15. Het beroep met betrekking tot het uitstel van vertrek (het bestreden besluit 3) verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk.
16. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). In de andere beroepen met betrekking tot het bestreden besluiten 2 en 3 is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
in zaak: NL23.12669:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1;
- draagt verweerder op om binnen acht weken een besluit te nemen op de aanvraag humanitair tijdelijk, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder 1 het proceskosten van € 2.187,50 aan eiser moet vergoeden;
in zaak: AWB 23/4618:
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep met betrekking tot het bestreden besluit 2;
in zaak NL23.12674:- verklaart het beroep met betrekking tot het bestreden besluit 3 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verstrekkingen op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Bij uitspraak van 17 juli 2019, met zaaknummer NL19.6247.
3.Met zaaknummer C-441/19.
4.Voluit: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2022:1530.
6.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2005:AT6656.