In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die niet meewerkt aan zijn uitzetting. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 november 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Op 23 mei 2024 werd deze maatregel met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 7 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de staatssecretaris zich door gemachtigden lieten vertegenwoordigen.
De rechtbank overweegt dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat er voldoende gronden voor bewaring zijn. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan gesprekken en presentaties die noodzakelijk zijn voor zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat er zicht op uitzetting bestaat. Eiser's argument dat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de staatssecretaris, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de staatssecretaris om eiser in bewaring te houden zwaarder wegen, gezien de niet meewerkende houding van eiser.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.