ECLI:NL:RBDHA:2024:9203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22256 en NL24.22328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de maatregel van bewaring van een niet meewerkende vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die niet meewerkt aan zijn uitzetting. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 november 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Op 23 mei 2024 werd deze maatregel met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 7 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de staatssecretaris zich door gemachtigden lieten vertegenwoordigen.

De rechtbank overweegt dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat er voldoende gronden voor bewaring zijn. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan gesprekken en presentaties die noodzakelijk zijn voor zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat er zicht op uitzetting bestaat. Eiser's argument dat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de staatssecretaris, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de staatssecretaris om eiser in bewaring te houden zwaarder wegen, gezien de niet meewerkende houding van eiser.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.22256 en NL24.22328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 30 november 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort. Bij besluit van 23 mei 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer NL24.22328. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Tevens heeft de staatssecretaris de rechtbank op grond van arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, C-704/20, C-39/21 op 28 mei 2024 in kennis gesteld van het feit dat een termijn van 75 dagen is verstreken zonder dat door of namens eiser beroep is ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Deze kennisgeving is geregistreerd onder nummer NL24.22256.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleidende overwegingen

1. Eiser stelt van [nationaliteit] nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum]
Toetsingskader
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Op grond van artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2.2.
De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit, conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nagaan of er is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [1] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 maart 2024 (in de zaak NL24.9252) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 15 maart 2024.
4. Eiser voert in beroep aan dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestaat en dat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld thans zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de staatssecretaris om hem, met het oog op uitzetting, langer in bewaring te houden. Het verlengingsbesluit is om die reden ook onrechtmatig, aldus eiser.

Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van het verlengingsbesluit
5. Niet in geschil is dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat er nog steeds voldoende gronden voor bewaring zijn. Verder wordt door eiser niet betwist dat hij geen medewerking (meer) verleent aan vertrekgesprekken of presentaties. Dat dit zou komen omdat hij al eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, toen wel meewerkte, maar dat dit nooit heeft geleid tot zijn uitzetting, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging voor eisers houding. Eiser is immers verplicht zijn volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Eiser weigert gesprekken met de regievoerder en hij heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een presentatie op 7 maart 2024 bij de Gambiaanse autoriteiten en een presentatie bij de Sierra Leoonse autoriteiten op 13 maart 2024. Op grond daarvan heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat aan het vereiste wordt voldaan dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat zicht op uitzetting bestaat. Nu eiser verder niet concreet heeft aangegeven waarom de bewaring onevenredig bezwarend voor hem zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bewaring met ten hoogste twaalf maanden mocht verlengen. Het betoog van eiser dat zijn belang thans zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de staatssecretaris, volgt de rechtbank niet. Eisers niet meewerkende houding is hierbij voor de rechtbank van doorslaggevend belang.
Ten aanzien van de voortduring van de maatregel
6. De rechtbank is – anders dan eiser – van oordeel dat er nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aanvragen ter verkrijging van een laissez-passer (lp) voor eiser in behandeling zijn bij de autoriteiten van Sierra Leone, Guinee Bissau en Gambia. Een geplande presentatie op 7 maart 2024 bij de Gambiaanse autoriteiten en de presentatie bij de Sierra Leoonse op 13 maart 2024 heeft niet plaatsgevonden, omdat eiser heeft geweigerd naar die presentatie te gaan. Deze weigeringen heeft de staatssecretaris terecht aangemerkt als frustreren van het onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit. Dat eiser – zoals namens hem ter zitting is gesteld – gefrustreerd zou zijn over het feit dat hij al vaker in vreemdelingenbewaring heeft verbleven en dit nimmer tot zijn uitzetting heeft geleid, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Gelet op eisers weigerachtige houding, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de staatssecretaris om eiser ter fine van uitzetting langer in bewaring te houden zwaarder dienen te wegen dan het belang van eiser om de voorgenomen verwijdering in vrijheid af te wachten.
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320)