ECLI:NL:RBDHA:2024:9247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
NL24.11940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van medische situatie en BMA-advies

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek te verlenen vanwege zijn medische situatie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waarin werd geconcludeerd dat eiser in staat is om te reizen en dat er geen medische noodsituatie te verwachten is binnen een termijn van drie tot zes maanden. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met eisers recht op privéleven en dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd die de conclusies van het BMA-advies betwisten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11940

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem uitstel van vertrek te verlenen vanwege zijn medische situatie op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag in het besluit van 7 september 2023 (het primaire besluit) afgewezen. In het bestreden besluit van 15 maart 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening. [1] Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarde voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

4. Eiser heeft op 12 januari 2020 in Nederland asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Deze afwijzing staat in rechte vast.
5. Op 14 mei 2020 heeft eiser uitstel van vertrek aangevraagd vanwege zijn medische situatie. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft het beroep van eiser bij uitspraak van 4 oktober 2021 ongegrond verklaard. [2]
6. Op 14 februari 2023 heeft eiser onderhavige aanvraag gedaan. Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, omdat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 4 september 2023 is gebleken dat eiser in staat is om te reizen en er bij het uitblijven van de medische behandeling die eiser ontvangt geen medische noodsituatie wordt verwacht binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden.
7. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris eisers bezwaar ongegrond verklaard. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij mocht afgaan op het BMA-advies en volgt niet eisers stelling dat daarin eisers somberheid niet is meegewogen. Verder heeft eiser in bezwaar geen nieuwe actuele medische stukken overgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Kon de staatssecretaris afgaan op het BMA-advies?
10. Eiser voert aan dat het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser vindt dat het BMA geen deugdelijk onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de doorverwijzing door de huisarts in verband met eisers somberheidsklachten. De staatssecretaris stelt ten onrechte dat eiser zelf actuele medische stukken had moeten overleggen. Eiser verwijst verder naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 april 2023. [3]
11. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een BMA-advies aan te merken is als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris. De staatssecretaris moet zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ervan vergewissen dat een door hem gebruikt deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende inzichtelijk en concludent is. Als dit het geval is, dan mag hij in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiser om de juistheid van het deskundigenadvies te betwisten, bijvoorbeeld door een contra-expertise. Met verklaringen van de eigen behandelaren kan eiser de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, of concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan. [4]
12. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris afgaan op het BMA-advies van 4 september 2023. Uit het advies blijkt dat het BMA bij de totstandkoming van het advies heeft betrokken dat de huisarts een verwijzing heeft gegeven voor psychische zorg voor eisers somberheid. Het advies vermeldt dat de behandeling voor de somberheidsklachten in beginsel tijdelijk van aard is, dat het uitblijven van behandeling zal leiden tot een toename van de klachten, maar dat geen medische noodsituatie binnen de indicatieven termijn valt te verwachten. De rechtbank overweegt dat eiser geen nieuwe medische stukken van zijn behandelaar heeft overgelegd over de behandeling voor zijn somberheidsklachten. Dat uit het in beroep overgelegde patiëntendossier van eiser volgt dat hij nog steeds onder behandeling staat bij Psyvalens en medicijnen krijgt voorgeschreven, maakt dit niet anders. Zoals de gemachtigde van de staatssecretaris op de zitting heeft toegelicht, is de doorverwijzing naar Psyvalens meegenomen in het BMA-advies en blijkt uit het patiëntendossier dat aan eiser geen andere medicatie is voorgeschreven dan ten tijde van het opstellen van het BMA-advies. De staatssecretaris heeft hierin niet ten onrechte geen aanleiding gezien om BMA opnieuw om een advies te vragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies.
13. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 april 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met de situatie van eiser. In die zaak had het BMA namelijk een voortgangsrapportage met betrekking tot het afbouwen van methadon niet (kenbaar) betrokken in het advies en was volgens de rechtbank bovendien niet duidelijk of de medische situatie van de vreemdeling nog gelijk was aan de situatie in het verleden. De rechtbank overweegt dat het BMA in het BMA-advies van 4 september 2023 ingaat op het verschil in eisers huidige situatie en de situatie in het verleden. Het BMA vermeldt in het advies dat in het eerdere BMA-advies van 22 mei 2020 werd geconcludeerd dat bij het uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan door kans op overdosering met heroïne en onvoorspelbaar gedrag, waarbij door toename van stress een reëel risico ontstond voor zelfdoding. Uit recente medische informatie komt een dergelijk combinatiebeeld volgens het BMA echter niet naar voren. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met het recht van eiser op privéleven?
14. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte het al eerder opgelegde terugkeerbesluit van 6 februari 2020 handhaaft. De staatssecretaris had alle relevante gegevens, waaronder het feit dat eiser medische behandeling ontvangt, moeten betrekken bij de beoordeling of bescherming van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in de weg staat aan het terugkeerbesluit. Eiser beroept zich ook namens zijn gezin op artikel 8 van het EVRM. De kinderen zijn namelijk in Nederland geworteld. De staatssecretaris heeft bovendien erkend dat het stoppen met methadon gevolgen zal hebben voor eisers gedrag en dat dit invloed zal hebben op zijn gezin.
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom het handhaven van het eerdere terugkeerbesluit niet leidt tot schending van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft daartoe allereerst kunnen overwegen dat het terugkeerbesluit geldt voor het hele gezin, waardoor zij niet van elkaar zullen worden gescheiden. De rechtbank begrijpt het standpunt van de staatssecretaris zo dat hij geen belangenafweging heeft gemaakt bij de toets aan het familie- of gezinsleven. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet onjuist, zodat niet relevant is of de kinderen van eiser geworteld zijn in Nederland. De staatssecretaris heeft verder kunnen overwegen dat het feit dat eiser in Nederland medische behandeling ondergaat niet voldoende is voor de conclusie dat bij terugkeer sprake zou zijn van schending van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft er daarbij op kunnen wijzen dat de behandeling niet noodzakelijk is ter voorkoming van een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn. Er doet zich in het geval van eiser dan ook geen situatie voor zoals bedoeld in het arrest X tegen Nederland. [5] Ook heeft de staatssecretaris erop mogen wijzen dat eiser in de periode dat hij in Nederland verblijft, de afgelopen vier jaar, geen verblijfsvergunning heeft gekregen. Eiser heeft met de enkele stelling dat de staatssecretaris heeft erkend dat het stoppen met methadon gevolgen zal hebben voor eisers gedrag en voor zijn gezin niet concreet gemaakt op welke wijze het terugkeerbesluit desondanks inbreuk zou maken op zijn recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Had de staatssecretaris eiser moeten horen in bezwaar?
16. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem in bezwaar had moeten horen. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022. [6] Eiser heeft verder twee uitnodigingen voor een hoorzitting in andere artikel 64 Vw-zaken overgelegd. Daaruit blijkt volgens hem dat in de praktijk de hoorplicht door de staatssecretaris ruimer wordt toegepast.
17. De rechtbank overweegt dat van het horen in bezwaar mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. De staatssecretaris heeft in het primaire besluit gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, omdat uit het BMA-advies van 4 september 2023 blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat geen medische noodsituatie ontstaat bij het uitblijven van een medische behandeling. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat eiser in bezwaar de conclusies van het BMA-advies niet met nieuwe medische stukken heeft betwist, waarmee eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de inhoud van het BMA-advies kan worden getwijfeld. De rechtbank volgt verder niet dat de staatssecretaris eiser had moeten horen in het kader van zijn beroep op artikel 8 van het EVRM. De plicht om te horen in bezwaar is namelijk afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar aanvoert. [7] De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op basis van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht afzien van het horen van eiser.
18. Eisers verwijzing naar een tweetal brieven in andere zaken leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eiser betoogt, blijkt uit deze twee brieven niet dat de staatssecretaris in artikel 64 Vw-zaken de vreemdeling standaard hoort in bezwaar en dat eiser om die reden ook had moeten worden gehoord. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.28457.
2.Zaaknummer AWB 20/8411.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 20 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5685).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:913).
7.Zie rechtsoverweging 5.1. van de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022.