ECLI:NL:RBDHA:2024:9259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
SGR 24/1086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. KerstensFockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit over overbrenging vanuit Afghanistan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan. Eiser heeft op 12 juni 2023 een verzoek om overbrenging ingediend bij het ministerie van Defensie en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Na het niet tijdig reageren door verweerder, heeft eiser op 30 oktober 2023 verweerder in gebreke gesteld en beroep ingesteld op 29 januari 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat het beroep gegrond is. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van proceskosten van € 437,50. De uitspraak is gedaan zonder zitting en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Alink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan.
1.1.
Eiser heeft op 12 juni 2023 (langs elektronische weg) een verzoek om overbrenging ingediend bij het ministerie van Defensie en het ministerie van Buitenlandse Zaken.
1.2.
Op 30 oktober 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en verzocht uiterlijk binnen twee weken een besluit te nemen op zijn verzoek.
1.3.
Op 29 januari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om overbrenging.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 12 juni 2023 heeft eiser per e-mail een verzoek bij verweerder ingediend om hem en zijn familieleden over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser heeft eerder op 9 november 2022 al een verzoek gedaan, maar daar ook geen reactie op ontvangen. Eiser stelt dat hij werkzaam is geweest als bewaker/poortwachter bij Afghan Security Guard (ASG) in [naam kamp] nabij [plaatsnaam] , [provincie] . Hij heeft in zijn verzoek een beroep gedaan op zowel de Tolkenregeling als op de bij brief van 11 oktober 2021 getroffen speciale voorziening [2] . Verweerder heeft laten weten dat het verzoek op grond van de speciale voorziening in behandeling is bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het deel van het verzoek dat ziet op de Tolkenregeling wordt behandeld door verweerder. De hoogste bestuursrechter heeft op 10 april 2024 geoordeeld [3] dat de afwijzing van een verzoek op grond van de Tolkenregeling een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3. Verweerder heeft niet op het verzoek van eiser gereageerd. Tegen het niet tijdig beslissen staat beroep bij de rechtbank open. [4] De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat de beslistermijn is verstreken. De rechtbank stelt ook vast dat eiser verweerder bij email van 30 oktober 2023 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is. Het beroep is gegrond.
4. De rechtbank draagt verweerder op binnen een termijn van 2 weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek te nemen. [5] De rechtbank bepaalt ook dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [6]
5. Nu de rechtbank niet is gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen over de hoogte van de dwangsom zal de rechtbank desgevraagd de hoogte van de dwangsom vaststellen. [7] De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling op 30 oktober 2023 heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat een dwangsom over 42 dagen is verbeurd. De hoogte van de verbeurde dwangsom is dan ook € 1.442,-. [8]
6. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 437,50 (1 punt x factor 0,5 x € 875,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [9] Er is geen griffierecht betaald, daarom hoeft verweerder geen griffierecht te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat verweerder binnen 2 weken alsnog een besluit op het verzoek van eiser moet nemen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen 2 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. KerstensFockens, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1500.
4.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55c van de Awb.
8.Gezien het bepaalde in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.
9.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.