ECLI:NL:RBDHA:2024:9319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
SGR 22/6403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag scootmobielcube op grond van de Wmo 2015 en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een scootmobielcube op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat eiser niet in een adequate woning woont en een verhuizing naar een dergelijke woning de goedkoopst compenserende oplossing zou zijn. Eiser, die op de derde etage van een wooncomplex zonder lift woont en verschillende lichamelijke klachten heeft, betoogt dat een verhuizing vanwege de problematiek op de woningmarkt niet mogelijk is en dat het college de scootmobielcube had moeten verstrekken.

De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 behandeld. Eiser heeft zijn argumenten gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor een woningaanpassing alleen wordt verstrekt wanneer deze langdurig noodzakelijk is en een verhuizing niet de goedkoopst compenserende voorziening is. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met 8 maanden is overschreden en kent eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toe, die gelijkelijk wordt verdeeld tussen het college en de Staat. De rechtbank veroordeelt beide partijen tot betaling van € 500,- aan eiser en tot vergoeding van proceskosten van € 218,75 elk. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: J.A. Bogaards),
en

de Staat der Nederlanden (minister voor Rechtsbescherming), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) om een woningaanpassing in de vorm van een scootmobielcube.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 28 september 2021 afgewezen. Met het in beroep bestreden besluit van 6 september 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.4.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser ter zitting om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt. Gelet op de desbetreffende beleidsregel [1] , hoeft de Staat niet gevraagd te worden om een reactie op dit verzoek.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.
2.1.
Eiser woont op de derde etage van een wooncomplex zonder lift. Eiser heeft verschillende lichamelijke klachten. Als gevolg hiervan heeft hij beperkingen bij het wonen, traplopen en het zich verplaatsen op de korte en middellange afstanden. Vanwege zijn beperkingen heeft het college eiser op grond van de Wmo 2015 een scootmobiel met windscherm en scootmobielhoes verstrekt. Verder is het wooncomplex van eiser aangepast met een afgesloten stroompunt en een muurslot om de scootmobiel op te laden en vast te maken. Op 20 mei 2021 heeft eiser zich bij het college gemeld omdat zijn scootmobielhoes is versleten. Tijdens een gesprek met het college op 13 juli 2021 heeft eiser aangegeven geen nieuwe hoes te willen, maar een scootmobielcube, omdat hij extra heen en weer moet lopen om de hoes eraf te halen en op te bergen en omdat vaak vuil bij zijn scootmobiel ligt. Het college heeft eiser geadviseerd daar geen aanvraag voor in te dienen. Tegen het advies van het college in, heeft eiser dat gedaan.
2.2.
Het college heeft de aanvraag met het primaire besluit, zoals gehandhaafd met het bestreden besluit, afgewezen. Het college geeft daarvoor de volgende redenen. Eiser woont niet in een adequate woning en daardoor is hij ernstig beperkt in het bereiken en verlaten van zijn woning. Een verhuizing naar een adequate woning is de goedkoopst compenserende oplossing, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een woningaanpassing in de vorm van een scootmobielcube. Verder heeft eiser de gestelde vervuiling niet aangetoond. Bij de leverancier van de scootmobiel zijn hier ook geen meldingen van bekend. Voor de problemen die eiser bij het schoonmaken en hanteren van de scootmobielhoes ervaart, kunnen de echtgenote van eiser en hun twee inwonende volwassen kinderen gebruikelijke hulp bieden. Dat eiser geen goede relatie met zijn gezinsleden zou hebben, maakt dat voor het college niet anders.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat het college er ten onrechte aan voorbijgaat dat indien hij vanwege zijn beperking dient te verhuizen, dit gezien de problematiek op de woningmarkt niet mogelijk is. Dit kan eiser dan ook niet worden tegengeworpen. Het college had daarom de scootmobielcube moeten verstrekken.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen grond voor het oordeel dat het college zijn aanvraag niet mocht afwijzen. Het college verstrekt een woningaanpassing alleen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en een verhuizing niet de goedkoopst compenserende voorziening is of naar het oordeel van het college niet gevergd kan worden. [2] Dat het vinden van een woning in de huidige woningmarkt niet eenvoudig is, laat onverlet dat een verhuizing naar een adequate woning de goedkoopst compenserende voorziening is. Eiser heeft dit als zodanig niet weersproken. Niet onredelijk is dat het college van eiser vergt dat hij verhuist. Daarbij neemt de rechtbank in acht dat eiser de mogelijkheid had om van zijn bovenwoning te verhuizen naar een benedenwoning, maar dat hij hiervan geen gebruik heeft gemaakt, en dat hij zich niet als woningzoekende heeft ingeschreven en geen urgentieverklaring heeft aangevraagd.
5. Daarbij komt nog dat de door eiser gestelde vervuiling, die eiser overigens niet met stukken heeft onderbouwd, niet met een scootmobielcube wordt opgelost. Verder is niet gebleken dat eiser niet in staat is om de scootmobielhoes in het mandje van zijn scootmobiel of in een tas mee te nemen. Tot slot kunnen de gezinsleden van eiser gebruikelijke hulp bieden. Dat zij dit niet te allen tijde kunnen doen in verband met werk, heeft het college in redelijkheid onvoldoende kunnen achten om de gevraagde scootmobielcube te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de in verband met het beroep gemaakte proceskosten.
Verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn
7. Namens eiser is ter zitting verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.1.
De redelijke termijn is in een geval als dit in beginsel niet overschreden als de procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar mag duren. Uitgangspunt is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden.
7.2.
Het bezwaarschrift is op 8 november 2021 door het college ontvangen. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met afgerond naar boven 8 maanden overschreden. Eiser heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. De behandeling van het bezwaar heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot het besluit op bezwaar afgerond naar boven 10 maanden geduurd. Dit is 4 maanden langer dan de redelijke termijn in de bezwaarfase. Hieruit volgt dat de overschrijding voor 4 maanden aan het college is toe te rekenen en voor 4 maanden aan de rechtbank. Het bedrag van € 1.000,- zal aan het college en de Staat naar evenredigheid worden toegerekend. De rechtbank zal daarom het college en de Staat elk veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- (4/8 x € 1.000,-) aan eiser.
7.3.
Aanleiding bestaat om het college en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op totaal € 437,50 (1 punt voor het verzoek met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan de Staat en het college elk € 218,75 aan eiser dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,- aan eiser;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,- aan eiser;
- veroordeelt het college tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiser;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2014, 20210.
2.Dit staat in artikel 3.7, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018.