ECLI:NL:RBDHA:2024:932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 1 augustus 2023 en is eerder getoetst in verschillende vervolgprocedures. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser, die al bijna elf maanden in bewaring zit, stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Tunesië. De rechtbank oordeelt echter dat er nog steeds een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het proces van uitzetting. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de inbewaringstelling rechtmatig. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 1 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 21 augustus 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 2 oktober 2023. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van
7 november 2023. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 5 december 2023. [4] Op het vierde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 2 januari 2024. [5]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 19 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld. [6]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [7]
5. Uit de uitspraak van 2 januari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 28 december 2023) rechtmatig is.
Onttrekkingsrisico
6. In de uitspraak van 21 augustus 2023 heeft deze rechtbank geoordeeld dat de zware en lichte gronden, die door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, deze maatregel kunnen dragen. [8] In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen grond om niet langer van dit oordeel uit te gaan. Uit deze gronden volgt dat het risico op onttrekking bestaat. [9] Daarom kan nog steeds worden aangenomen dat het risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
7. Eiser is van mening dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Hiertoe voert hij aan dat hij inmiddels al bijna elf maanden in bewaring zit zonder te zijn uitgezet naar Tunesië. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser op 12 januari 2024 voor het laatst gesproken met het Tunesische consulaat. In dat gesprek heeft het consulaat duidelijk aangegeven dat er geen laissez-passer (lp) zal worden afgegeven. Ook is aangegeven dat de afspraak van 18 januari 2024 enkel zal gaan over de kennismaking en niet specifiek zal gaan over eiser en dat tijdens deze afspraak ook geen toezeggingen zullen worden gedaan, daar er geen lp zal worden afgegeven.
7.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank op dit moment nog geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Ten tijde van het onderzoek ter zitting, dat heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2023, was al bekend dat eiser was gepresenteerd bij de Tunesische autoriteiten, dat de vertegenwoordiger van de Tunesische autoriteiten mondeling heeft aangegeven dat het lp-akkoord blijft gelden, maar dat eiser eerst een medische controle dient te krijgen. Uit de voortgangsrapportage volgt dat deze medische keuring heeft plaatsgevonden op 27 november 2023 en dat de staatssecretaris op 5 december 2023 de medische rapportage van de huisarts heeft gemaild naar het Tunesische consulaat. Op 18 januari 2024 heeft de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) een kennismakingsgesprek met de nieuwe ambassadeur van de ambassade van Tunesië. Tijdens dit gesprek zal aandacht gevraagd worden voor alle lopende zaken waaronder die van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris nog enige tijd gegund moet worden om het antwoord van het Tunesische consulaat af te wachten. Vast staat immers dat de staatssecretaris met het mailen van de rapportage van de huisarts heeft voldaan aan de voorwaarde die de Tunesische autoriteiten aan hem gesteld hebben. Zoals uit de uitspraak van 2 januari 2024 blijkt heeft de staatssecretaris ter zitting van 28 december 2023 onweersproken gesteld dat hij een toezegging heeft van de Tunesische autoriteiten, dat een lp zal worden verstrekt wanneer het medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat deze toezegging door hen niet is ingetrokken. De rechtbank betrekt hierbij tevens de mededeling van de staatssecretaris ter zitting van 28 december 2023 dat op 18 januari 2024 een afspraak gepland staat met het Tunesische consulaat om (mede) eisers zaak onder de aandacht te brengen. De staatssecretaris heeft op de zitting van 28 december 2023 toegelicht dat deze afspraak voor wat betreft de zaak van eiser blijft staan, tenzij er voor 18 januari 2024 aan eiser al een lp is verstrekt. De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 januari 2024 opgemerkt dat, als na 18 januari 2024 nog steeds geen zicht is op een daadwerkelijke afgifte van een lp of anderszins op een daadwerkelijke uitzetting van eiser naar Tunesië, de staatssecretaris – gezien ook de duur dat eiser dan inmiddels in bewaring zit – moet overwegen of de bewaring nog kan worden voortgezet. De rechtbank is ook ten tijde van het sluiten van dit onderzoek op 19 januari 2024 van oordeel dat zo kort na het gesprek van 18 januari 2024 nog niet kan worden vastgesteld dat er geen zicht is op een lp of anderszins op een daadwerkelijke uitzetting van eiser naar Tunesië. Het betoog van eiser dat het Tunesische consulaat telefonisch heeft aangegeven dat geen lp zal worden afgeven, is niet in lijn met de mededeling van de staatssecretaris ter zitting van 28 december 2023. Dat de rechtbank niet kan uitgaan van deze mededeling van de staatssecretaris heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Het betoog van eiser dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat het consulaat geen lp zal afgeven omdat sinds de laatste lp geen bericht of een nieuwe lp is verstrekt door de Tunesische consul, is in ieder geval onvoldoende voor de conclusie dat er helemaal geen lp zal worden verstrekt aan eiser. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, omdat de staatssecretaris sinds 7 september 2023 geen vertrekgesprek meer heeft gevoerd met eiser. In het dossier is aangegeven dat er in december een
belangenafweging zou zijn gedaan. Eiser vraagt zich af op welke manier de staatssecretaris een deugdelijke belangenafweging kan maken als eiser al bijna vijf maanden niet gesproken is.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals eerder geoordeeld onder 7.1 volgt uit de voortgangsrapportage dat de staatssecretaris op 5 december 2023 het rapport van de huisarts heeft gemaild naar het Tunesische consulaat. Aangezien de staatssecretaris hiermee heeft voldaan aan de voorwaarde voor het verstrekken van een lp, gesteld door de Tunesische autoriteiten, is dit een handeling gericht op eisers uitzetting naar Tunesië. Bovendien is op 18 januari 2024 een afspraak gepland met de Tunesische autoriteiten om eisers zaak weer onder de aandacht te brengen. Hiermee heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld gericht op de uitzetting van eiser. Het betoog van eiser dat er minimaal één vertrekgesprek moet worden gevoerd per maand, maakt dit niet anders.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [10]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 21 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12705.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 2 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16183.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 7 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17381.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 5 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19113.
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 2 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:111.
6.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
7.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
8.Zie Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 21 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12705.
9.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
10.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.