ECLI:NL:RBDHA:2024:9367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19005 en NL24.19006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf wegens gebrek aan zwaarwegend spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, die een visum kort verblijf hadden aangevraagd om de geboorte van het tweede kind van hun neef bij te wonen, kregen op 12 april 2024 te horen dat hun aanvragen waren afgewezen door de staatssecretaris. De verzoekers maakten bezwaar en vroegen de voorzieningenrechter om hen te beschouwen als in het bezit van een visum, zodat zij de ceremonies konden bijwonen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang, omdat de verzoekers niet voldoende hebben aangetoond dat hun verblijf in Nederland noodzakelijk is. De voorzieningenrechter wijst erop dat de aanvragen pas enkele weken voor de gewenste verblijfsperiode zijn ingediend, wat voor risico's voor de verzoekers komt. De voorzieningenrechter concludeert dat de omstandigheden die door verzoekers zijn aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang. De primaire besluiten zijn niet evident onrechtmatig en de verzoeken worden afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.19005 en NL24.19006

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], verzoekers V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel), en
de minister van Buitenlandse zaken, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers.
1.1.
Verzoekers hebben op 28 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om hun neef dhr. [referent] (referent) en zijn gezin te bezoeken. Met het primaire besluit van 12 april 2024 heeft de staatssecretaris hun aanvragen afgewezen.
1.2.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat zij worden beschouwd als ware zij in het bezit zijn van een visum voor kort verblijf, zodat zij de geboorte van het tweede kind van referent en de daarbij horende ceremonies kunnen bijwonen.
1.3.
Verweerder heeft op 15 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Verzoekers hebben op 16 mei 2024 gereageerd op het verweerschrift.
1.5.
Verweerder heeft op 17 mei 2024 een nadere reactie ingediend.
1.6.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting. De uitspraak is op 17 mei 2024 telefonisch aan partijen bekendgemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvragen van verzoekers afgewezen omdat zij het doel en omstandigheden van hun voorgenomen verblijf onvoldoende hebben aangetoond, er redelijke twijfel bestaat over de betrouwbaarheid en de echtheid van de overgelegde bewijsstukken of de geloofwaardigheid van de inhoud ervan en omdat er redelijke twijfel bestaat over hun voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten.

Standpunt verzoekers

4. Verzoekers voeren aan dat het doel van hun voorgenomen verblijf duidelijk is: ze willen traditionele ceremonies rondom de geboorte van het tweede kind van hun neef bijwonen en hun zegeningen geven. Dit is traditie in hun cultuur en daarom ook van emotioneel belang. Omdat de eerste ceremonie op [datum] 2024 plaatsvindt, kan niet van hen worden verlangd om de bezwaarprocedure af te wachten. Door de visa te weigeren ontstaat eveneens een onomkeerbare situatie. Verder voeren verzoekers aan dat verweerder hen niet kan tegenwerpen dat zij ook de ceremonies rondom de geboorte van het kind van hun nicht willen bijwonen. Dit valt (toevallig) samen met de periode van het beoogde verblijf. Ook voeren verzoekers aan dat zij sterke sociale en economische banden hebben met Nepal omdat ze daar een huis en land bezitten, verzoeker daar werkt en hun minderjarige kinderen achterblijven. Verzoekster beheert het familievermogen en zij genereren ook inkomsten uit hun grondbezit. Verweerder heeft daarom ondeugdelijk gemotiveerd dat sprake is van vestigingsgevaar. Verder wijzen verzoekers er op dat de moeder van verzoeker tweemaal met een visum Nederland is ingereisd en tijdig is teruggekeerd. Daarom dachten verzoekers dat hun visumaanvragen zouden worden ingewilligd en hebben zij de aanvraag ‘pas’ op 28 maart 2024 ingediend. Ter onderbouwing van hun verzoeken om een voorlopige voorziening hebben verzoekers meerdere documenten overgelegd. Verweerder heeft niet op de overgelegde stukken gereageerd. Tot slot heeft verweerder de primaire besluiten onvoldoende en ondeugdelijk gemotiveerd. Volgens verzoekers hebben hun bezwaren gezien het voorgaande grote kans van slagen.
4.1.
Subsidiair verzoeken verzoekers verweerder op te dragen binnen twee weken een aanvullende motivering te geven op de primaire besluiten, zodat zij weten wat verweerder hen precies tegenwerpt en onder welke voorwaarden zij alsnog het gewenste visum kunnen krijgen.
Standpunt verweerder
5. Kort gezegd stelt verweerder zich op het standpunt dat de verzochte voorlopige voorzieningen alleen in zeer bijzondere omstandigheden worden toegewezen en daar is volgens verweerder in dit geval geen sprake van. Hoewel verweerder begrijpt dat verzoekers bij de ceremonies aanwezig willen zijn, is hun verblijf in Nederland niet noodzakelijk. Volgens verweerder hebben zij tot het laatste moment gewacht met hun aanvragen, waardoor het voor hun rekening en risico komt dat zij een bezwaarfase gezien de gewenste verblijfsperiode niet kunnen afwachten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat niet sterk kan worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van de primaire besluiten. In de bezwaarfase hebben zij hun beoogde reisdoel aangevuld, maar dit komt niet overeen met de voorgenomen verblijfsperiode en op de betalingsbevestiging van de visumaanvraag staat eveneens een andere voorgenomen verblijfsperiode. Verder bestaan er onduidelijkheden over de bankafschriften en inkomsten van verzoekers en daarover heeft verweerder nu aanvullende vragen gesteld. Tot slot stelt verweerder dat de primaire besluiten voldoende gemotiveerd zijn.
Toetsingskader
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorzieningen verstrekkend zijn in die zin dat toewijzing van de verzoeken feitelijk zou betekenen dat verzoekers Nederland in kunnen reizen. Dit is een beslissing waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden terwijl verweerder nog niet op hun bezwaren heeft beslist. Toewijzing van de gevraagde voorzieningen betekent dus dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld voor wat betreft de feitelijke situatie die dan ontstaat. Volgens vaste jurisprudentie is voor een dergelijke vergaande beslissing, die de voorlopige voorzieningenprocedure in principe te buiten gaat, alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het moet dus gaan om zeer bijzondere omstandigheden die maken dat de afwijzing van de aanvraag dermate onevenredig is dat het besluit op het bezwaar niet kan worden afgewacht.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter acht dat de omstandigheden die verzoekers hebben aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang. Het belang van verzoekers en hun familie om de ceremonies gezamenlijk bij te wonen, is onvoldoende om zo’n verregaande en onomkeerbare beslissing te nemen in deze procedure. Daar komt bij dat de primaire besluiten naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet evident onrechtmatig zijn. Verweerder heeft bijvoorbeeld mogen vinden dat de financiële onderbouwing van verzoekers in de primaire fase vraagtekens oproept. Dat verzoekers in de bezwaarprocedure nadere financiële stukken hebben overgelegd en verweerder hier vragen over heeft gesteld, betekent niet dat om die reden getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van de primaire besluiten. Het is aan verweerder om in bezwaar een weloverwogen heroverweging te maken en daarbij alle stukken te betrekken die verzoekers in bezwaar hebben overgelegd. Daarbij ligt het in dit geval op zijn weg om verzoekers (schriftelijk) te horen over de stukken die zij in de onderhavige procedure hebben overgelegd om hun economische binding met Nepal te onderbouwen en verduidelijken. In dit kader mag verweerder er op wijzen dat verzoekers slechts een aantal weken voor de gewenste verblijfsperiode hun aanvragen hebben ingediend. Dat aan de moeder van verzoeker tweemaal een visum is verleend, betekent niet dat verzoekers er op mochten rekenen dat het in hun geval ook zo zou zijn. Dat zij hierom geen (eventuele) bezwaarprocedure kunnen afwachten, komt voor hun rekening en risico.
8. De voorzieningenrechter wijst ook het subsidiaire verzoek van verzoekers af. Het is in de eerste plaats aan verzoekers om te onderzoeken aan welke voorwaarden zij dienen te voldoen om in aanmerking te komen voor de gevraagde visa. Daar komt bij dat verweerder in de onderhavige procedure veel stukken heeft overgelegd zoals de NVIS-uitdraai.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 juni 2024

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.