ECLI:NL:RBDHA:2024:9380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
24/3608 en 24/3609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie na incidenten met grote impact

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 24/3608 en AWB 24/3609, waarbij de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om hem in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te plaatsen ongegrond heeft verklaard. Eiser, die eerder incidenten had veroorzaakt op en rond het asielzoekerscentrum (AZC), was het niet eens met de maatregel en betwistte de aan hem verweten feiten. De rechtbank oordeelde dat het COA op goede gronden en voldoende gemotiveerd had besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL, gezien de ernst van de incidenten en de impact daarvan op de veiligheid en leefbaarheid binnen het AZC. De rechtbank stelde vast dat eiser geen beroep had ingesteld tegen een eerder opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, waardoor deze niet ter beoordeling voorlag. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde maatregel proportioneel was en dat het COA zorgvuldig had gehandeld door de Gezondheidszorg Asielzoekers te raadplegen. Eiser kreeg geen gelijk en zijn verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3608 en AWB 24/3609
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W. IJland),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COA

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het COA besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen (het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 18 februari 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (de vrijheidsbeperkende maatregel). Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het plaatsingsbesluit, tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 24/3609), op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van het COA en de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen de vrijheidsbeperkende maatregel van 18 februari 2024. Met de enkele opmerking ter zitting van de gemachtigde van eiser dat dit wel de bedoeling is geweest, kan niet alsnog met terugwerkende kracht een beroep worden geconstrueerd. Het besluit van 18 februari 2024 ligt derhalve in deze procedure niet ter beoordeling voor.
1.1.
In deze procedure beoordeelt de rechtbank dan ook enkel het beroep tegen het plaatsingsbesluit alsmede, als voorzieningenrechter, het daarmee verband houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en, als voorzieningenrechter, het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
3. Het COA heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser op 27 november 2023, onder invloed van alcohol, verschillende incidenten heeft veroorzaakt op en rond het AZC. Hij heeft anderen lastig gevallen (fysiek, verbaal en non-verbaal) in en buiten het AZC. Eiser heeft zich niet aan de huisregels gehouden en heeft niet de aanwijzingen opgevolgd van het COA-personeel. Door het COA is geconstateerd dat eiser zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een (zeer) grote impact. Het COA heeft geconcludeerd dat de fysieke- en sociale veiligheid, de leefbaarheid en beheersbaarheid op het AZC door eisers gedrag ernstig in het geding komt.
3.1.
Het COA heeft verder uit eisers dossier afgeleid dat hij al vaker negatief in beeld is geweest, doordat hij verschillende incidenten heeft veroorzaakt. Hierbij gaat het om het veelvuldig missen van de meldplicht, overtreden van de huisregels en het uiten van zowel fysiek als verbaal geweld tegen personen. Daarnaast heeft het COA erop gewezen dat eiser ook al eerder buiten het AZC incidenten heeft veroorzaakt, waarbij hij meermaals onder invloed was van alcohol en andere mensen heeft lastiggevallen.
3.2.
De eerdere opgelegde maatregelen hebben volgens het COA niet de gewenste gedragsverandering teweeg gebracht. Door het COA is overwogen dat met eiser op de locatie niet langer de veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid kan worden gewaarborgd. Het COA heeft daarom besloten eiser in een HTL te plaatsen.
4. Eiser is het niet eens met de HTL-maatregel. Eiser betwist de aan hem verweten feiten. Volgens eiser heeft hij niemand lastiggevallen en wordt hij onterecht beschuldigd door COA-medewerkers, mogelijk vanwege zijn geloof en zijn dieet.
4.1.
Verder voert eiser aan dat de maatregel met onvoldoende waarborgen tot stand is gekomen. Er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden, waardoor hem onvoldoende mogelijkheid is geboden om te reageren op de beschuldigingen en te weinig met hem is gesproken over zijn alcoholgebruik. Eiser wijst erop dat de identiteit van de klagers en de inhoud van hun klachten niet (voldoende) met hem zijn gedeeld.
4.2.
Eiser betoogt verder dat de HTL-maatregel buitenproportioneel is, nu sprake is van een te vergaande maatregel in relatie tot de feiten.
Incident dat heeft geleid tot de plaatsing
5. De rechtbank is van oordeel dat het COA op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten om eiser in de HTL te plaatsen. De rechtbank overweegt eerst dat voor de oplegging van deze bestuurlijke maatregel, niet is vereist dat incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. Dat betekent dat het incident niet onomstotelijk hoeft vast te staan, maar dat op basis van de gegeven onderbouwing aannemelijk is dat het incident heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht op basis van de feitelijke verslaglegging van de incidenten voldoende aannemelijk dat de gedragingen zoals die door het COA zijn omschreven, zich hebben voorgedaan. De rechtbank volgt daarin het standpunt zoals beschreven in het verweerschrift, dat er een zeer lange lijst van personen genoemd staan die eiser heeft lastiggevallen en dat daarmee een uitgebreide verslaglegging van meerdere getuigen heeft plaatsgevonden. In die verslaglegging staat bijvoorbeeld dat een vrijwilliger van het AZC eiser erg dronken op straat is tegengekomen en dat hij zag dat eiser mensen lastig viel. Eiser liep namelijk met versnelde pas op verschillende mensen op straat af, om daarna vlak voor hun neus te stoppen. Meerdere mensen hebben hierover melding gemaakt bij de politie. COA-medewerkers hebben eiser gevonden met een fles wijn in zijn hand, waar hij uit dronk. Deze COA-medewerkers hadden, zo staat in het verslag, veel moeite om eiser terug te krijgen naar het AZC en zij hadden moeite om eiser te weerhouden van het opnieuw lastigvallen van passanten. De politie is later ingeschakeld, omdat eiser zich – volgens de verklaring van de buurvrouw – raar had gedragen en haar achtervolgde. De verklaringen van andere bewoners van het AZC staan ook in de stukken omschreven. Waaronder de verklaringen van medebewoners dat eiser hen in de fitnessruimte lastigviel, onder andere door aan iemands arm te trekken en te duwen. Twintig omstanders, die op de gang stonden van de fitness, voelden zich niet veilig. Daarnaast blijkt uit de verslaglegging dat eiser met een paraplu meerdere bewoners achterna is gegaan en steekbewegingen maakte. De COA-medewerkers hebben vanwege de fysieke dreiging toen niet ingegrepen. Eiser bleef achter bewoners aanrennen en heeft daarbij een handvat van een paraplu naar kinderen gegooid. De omschrijving vermeldt dat eiser niet luisterde naar de instructies van de COA-medewerkers tijdens dit incident. Opnieuw heeft de politie ingegrepen. Vervolgens heeft de politie, blijkens de verslaglegging, met eiser afgesproken om het AZC voor de duur van drie uren te verlaten. Vervolgens staat beschreven dat de leidinggevende van de voetbalvereniging heeft aangegeven dat eiser steekbewegingen met een handvat van de paraplu naar voetballers maakte en dat eiser de dameskleedkamer is binnengelopen. Daarvoor is opnieuw de politie ingeschakeld. De rechtbank concludeert dat uit deze verslaglegging duidelijk blijkt dat eiser meermaals, onder invloed van alcohol, passanten, buurtbewoners van het AZC en bewoners van het AZC heeft lastiggevallen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de door het COA geschetste gang van zaken en is tevens van oordeel dat het COA op basis van deze feitelijke verslaglegging deugdelijk heeft gemotiveerd dat sprake is van incidenten met een (zeer) grote impact. Dat de betrokkenen ofwel klagers niet bij naam worden genoemd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet van de verslaglegging kan worden uitgegaan. In de verslaglegging is immers wel de persoon van de klager omschreven, zodat duidelijk is waar de vele verklaringen vandaan komen. Ook zijn de omstandigheden van de incidenten en de rol van eiser daarin duidelijk uitgelegd, waarbij inzichtelijk is hoe het COA aan deze informatie is gekomen. Niet valt in te zien dat hier niet van kan worden uitgegaan of dat de COA-medewerkers eiser (vanwege zijn geloof of dieet) onterecht beschuldigen. Eiser heeft hier ook geen enkele onderbouwing voor gegeven.
Hoor en wederhoor
6. De rechtbank stelt verder vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat eiser zowel op 28 november 2023 als op 17 februari 2024 in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het incident en de daaropvolgende HTL-maatregel. Dat eiser, naar eigen zeggen, geen inzicht heeft gehad in de identiteit van de klagers en de inhoud van de klachten, betekent niet dat hij niet adequaat heeft kunnen reageren op de aan hem tegengeworpen incidenten. Zoals hiervoor overwogen, is immers wel de persoon van de klager omschreven en ook de context van het incident. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij hierin geen inzicht heeft gehad. Daarnaast hebben de eerder opgelegde maatregelen, zoals ook uitgelegd door het COA, niet de gewenste gedragsverandering gehad. Het betoog van eiser dat hij geen eerdere gesprekken heeft gehad over zijn problemen, volgt de rechtbank dan ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Proportionaliteit
7. Eiser wordt ten slotte niet gevolgd in zijn betoog dat de opgelegde HTL-maatregel niet proportioneel is. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van contra-indicaties. Het COA heeft zorgvuldig gehandeld door de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) voor de HTL-plaatsing te raadplegen en de GZA had geen bezwaar voor opname in de HTL. Bovendien heeft eiser zich vaker overlast gevend gedragen, waarbij de verschillende opgelegde maatregelen blijkens het incident op 27 november 2024, niet het gewenste effect hebben gehad. Dit heeft het COA bij het bestreden besluit betrokken. Eiser heeft ook niet toegelicht waarom de HTL-maatregel onder deze omstandigheden buitenproportioneel is. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit proportioneel is en dat op goede gronden is besloten om eiser in de HTL te plaatsen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Gelet op de uitspraak op het beroep en de afwezigheid van onverwijlde spoed, wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geen beroep open.