In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling en de contacten met beide ouders. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen tot de meerderjarigheid van de minderjarige, die op 23 maart 2025 zal plaatsvinden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 29 mei 2024 gehouden, waarbij de moeder, haar advocaat en een begeleider aanwezig waren. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de zorgen over haar zelfstandigheid en de ouder-kindrelatie besproken. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 23 maart 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.