ECLI:NL:RBDHA:2024:9405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/09/664395 / JE RK 24-644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling en de contacten met beide ouders. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen tot de meerderjarigheid van de minderjarige, die op 23 maart 2025 zal plaatsvinden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 29 mei 2024 gehouden, waarbij de moeder, haar advocaat en een begeleider aanwezig waren. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de zorgen over haar zelfstandigheid en de ouder-kindrelatie besproken. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 23 maart 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/664395 / JE RK 24-644
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter tot verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. T. Erdal te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [naam 2] , begeleider van de moeder (van het Ondersteuningsteam Toeslagenschandaal).
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2.
De feiten
2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 juni 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 juni 2024 alsmede een machtiging verleend [minderjarige] van 8 juni 2023 tot 15 juni 2023 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk) pleegzorg en aansluitend van 15 juni 2023 tot 8 juni 2024 in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot aan de meerderjarigheid, zijnde 23 maart 2025. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] verblijft op een woongroep van Enver waar ze het naar haar zin heeft. [minderjarige] laat nog altijd zelfbepalend gedrag zien en is moeilijk te motiveren voor school. Op de momenten dat [minderjarige] niet op de groep is laat ze weten waar ze is en houdt ze zich aan de afspraken. Aangezien [minderjarige] bijna meerderjarig is dient gewerkt te worden aan haar zelfstandigheid. De gecertificeerde instelling heeft zorgen over het contact van [minderjarige] met beide ouders. [minderjarige] heeft goed, maar zeer oppervlakkig, contact met de vader. Het contact met de moeder is minimaal en verloopt wisselend waarbij een patroon gezien wordt van aantrekken en afstoten. Het is belangrijk dat er de komende periode gewerkt wordt aan de ouder-kindrelatie door middel van ouderbegeleiding. Daarnaast lukt het de gecertificeerde instelling niet om contact te krijgen met de vader en de moeder waardoor de aanmelding van [minderjarige] bij de Hoop onnodige vertraging heeft opgelopen. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting de moeder uitgenodigd om in contact te komen met de jeugdbeschermer.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. In tegenstelling tot wat de gecertificeerde instelling aangeeft, benadrukt de moeder dat zij zich sinds het begin van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft ingezet. De moeder stelt echter dat de hulpverlening onvoldoende van de grond gekomen is waardoor zij weinig vertrouwen in de gecertificeerde instelling heeft. Ook wordt door de moeder aangegeven dat ze wel contact heeft met [minderjarige] , maar dat hulpverlening voor verbetering van het contactherstel nog steeds noodzakelijk is. Daarnaast vraagt de moeder of er hulpverlening kan worden ingezet om de communicatie tussen de moeder en de vader te verbeteren. De moeder ziet graag dat [minderjarige] de komende periode werkt aan haar zelfstandigheid en acht kamertraining hiervoor van belang. Door de moeder wordt verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden, zodat er na die periode gekeken kan worden naar de stand van zaken en mogelijke vervolgstappen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn nog altijd ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft sinds juni 2023 op een woongroep van Enver waar gezien wordt dat zij hard aan zichzelf werkt. Daarnaast zijn er wel zorgen over de schoolgang van [minderjarige] en haar gebrek aan motivatie daarvoor. [minderjarige] wil graag naar het KTC, om welke reden zij de komende periode aan haar zelfstandigheid dient te werken. Ook is het zorgelijk dat [minderjarige] wisselend en beperkt contact heeft met beide ouders. De vader is buitengewoon afwezig en laat weinig van zich horen. De moeder is betrokken, maar de relatie tussen de moeder en [minderjarige] verloopt stroef. Door de moeder is aangegeven dat zij graag hulpverlening wil voor het contactherstel met [minderjarige] . De kinderrechter acht het van groot belang dat daar de komende periode aan gewerkt wordt. Ook dient aandacht te zijn voor het verbeteren van de ouder-kindrelatie van de moeder en [minderjarige] en dient er aandacht te zijn voor het contact met de vader Een verlenging van de uithuisplaatsing is noodzakelijk aangezien [minderjarige] niet bij de vader, noch bij de moeder kan wonen. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling de moeder uitgenodigd om in contact te komen en om de samenwerking aan te gaan. De kinderrechter raadt de moeder aan op deze uitnodiging ingaat. Tevens dient gewerkt te worden aan het onderlinge vertrouwen tussen de gecertificeerde instelling en de moeder. Gelet op de ernst van de zorgen ziet de kinderrechter geen aanleiding om het verzoek voor een korte duur toe te wijzen, zoals door de moeder is verzocht. Wel benadrukt de kinderrechter dat er de komende periode veel moet gebeuren aangezien [minderjarige] binnen afzienbare tijd meerderjarig wordt. De kinderrechter gaat ervan uit dat de jeugdbeschermer hiermee aan de slag gaat en dat het niet nodig is het verzoek voor een deel van de gevraagde duur aan te houden om de spreekwoordelijke “druk op de ketel te houden”.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan haar meerderjarigheid, te weten 23 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot aan haar meerderjarigheid, te weten 23 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024 door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.