In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een asielberoep. Verzoeker, een Syrische nationaliteit, had op 27 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 16 december 2021 was ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 december 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Verzoeker trok zijn beroep in op 2 januari 2024 en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In deze zaak is echter geoordeeld dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, omdat de beslistermijn van de asielaanvraag rechtsgeldig was verlengd. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.