ECLI:NL:RBDHA:2024:9432
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag is op 10 mei 2023 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 8 november 2023, een besluit moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers de staatssecretaris op 20 november 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 2 januari 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.
Eisers verzoeken de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen om binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verstreken, waardoor de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank legt een nieuwe termijn van twintig weken op voor het nemen van een besluit, in plaats van de gebruikelijke twee weken, omdat het hier gaat om een bijzonder geval van gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning.
De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.