In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Turkse nationaliteit heeft. Eiser had op 27 december 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 30 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser betoogde dat er sprake was van structurele tekortkomingen in de opvang in Frankrijk, vooral in het licht van de aankomende Olympische Spelen, en dat zijn overdracht naar Frankrijk zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de EU.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel hanteerde en dat er geen reden was om aan te nemen dat de situatie in Frankrijk zodanig was verslechterd dat dit een reëel risico op schending van de rechten van eiser met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.