ECLI:NL:RBDHA:2024:9449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL23.26916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende tijdelijke bescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen. Verzoeker heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingediend nadat de staatssecretaris het bestreden besluit op 23 februari 2024 had ingetrokken, maar verzoeker besloot zijn beroep te handhaven.

De rechtbank heeft geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, aangezien de uitspraak op het beroep al is gedaan. Het verzoek is daarom als kennelijk ongegrond afgewezen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die door verzoeker zijn gemaakt, vastgesteld op € 875, wat is gebaseerd op de kosten voor rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26916

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [V-nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaaknummer NL23.26915). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 23 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken.
Verzoeker heeft desgevraagd meegedeeld dat hij het beroep handhaaft.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank beslist op het beroep waarop dit verzoek om voorlopige voorziening betrekking heeft. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. Om die reden wordt het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
2. In de afdoening van het beroep ziet de voorzieningenrechter aanleiding om
verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt
de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor
het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd
met wegingsfactor 1 (gemiddeld).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 5 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.