ECLI:NL:RBDHA:2024:9450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL23.27183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake tijdelijke bescherming en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft verzoeker, met V-nummer [V-nummer], op 3 september 2023 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat hij vreest dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, per 4 september 2023 is beëindigd. De staatssecretaris had op 3 juli 2023 een voornemen uitgebracht, maar verzoeker trok op 10 september 2023 zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening in. In het kader van het verzoek om voorlopige voorziening vroeg verzoeker om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen besluit is waartegen het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zijn gericht. De staatssecretaris heeft aangegeven dat het beroep ten onrechte is ingesteld, aangezien hij nooit een definitief besluit heeft genomen en zijn voornemen heeft laten vallen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van geheel of gedeeltelijke tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.

De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, op 5 juni 2024, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is bekendgemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27183

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [V-nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Verzoeker heeft op 3 september 2023 beroep ingesteld, omdat hij vreest dat zijn recht op tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG vanaf 4 september 2023 is beëindigd (zaaknummer NL23.27182). De staatssecretaris heeft daartoe op 3 juli 2023 een voornemen uitgebracht. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker heeft op 10 september 2023 het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. In het kader van het verzoek om voorlopige voorziening heeft eiser verzocht om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
2. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
3. De staatssecretaris heeft op 27 februari 2024 schriftelijk op het verzoek om proceskostenveroordeling gereageerd. Volgens de staatssecretaris is het beroep ten onrechte ingesteld en heeft verzoeker ook ten onrechte een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat hij zijn voornemen van 3 juli 2023 heeft laten vallen en dat hij nooit een definitief besluit heeft genomen.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het dossier geen besluit bevat waartegen het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zijn gericht. In het beroep-/verzoekschrift is onder ‘Datum besluit’ ingevuld: “onbekend”. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat het beroep ten onrechte is ingesteld. Van geheel of gedeeltelijke tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is overigens ook niet gebleken.
5. Het verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 5 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.