ECLI:NL:RBDHA:2024:9453
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen niet-tijdig beslissen
In deze zaak heeft verzoekster op 22 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar van 6 januari 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 17 januari 2024 op het bezwaar van verzoekster beslist. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder niet binnen de geldende termijn op het bezwaar beslist, waardoor verzoekster gegrond is in haar verzoek.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 5 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.