ECLI:NL:RBDHA:2024:9472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van internationale bescherming van een Syrische asielzoeker door Zweedse autoriteiten en de gevolgen voor de asielaanvraag in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Syrische asielzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 8 maart 2024 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris op 25 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming genoot in Zweden. Eiser betwistte echter dat hij nog steeds internationale bescherming had, en overhandigde een besluit van de Zweedse immigratiedienst waaruit bleek dat zijn bescherming op 21 februari 2024 was ingetrokken vanwege een ernstig strafbaar feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Zweedse autoriteiten inderdaad de internationale bescherming van eiser hebben ingetrokken en dat hij geen geldig verblijfsdocument meer heeft in Zweden. Hierdoor kon de staatssecretaris niet volhouden dat eiser nog recht had op internationale bescherming in Zweden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13877

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De termijn voor het doen van een uitspraak is eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1996 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 8 maart 2024 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming geniet in een andere lidstaat. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser sinds 2 november 2018 internationale bescherming geniet in Zweden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van eiser kan worden verwacht dat hij naar Zweden terugkeert.
3. Eiser betwist dat hij nog internationale bescherming geniet in Zweden. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een besluit van 21 februari 2024 overgelegd van de Zweedse immigratiedienst, waaruit blijkt dat zijn internationale bescherming is ingetrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat de Zweedse autoriteiten op 2 november 2018 aan eiser internationale bescherming hebben verleend. In geschil is of eiser nog altijd internationale bescherming geniet in Zweden.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het besluit van 21 februari 2024 van de Zweedse immigratiedienst blijkt dat eisers internationale bescherming is ingetrokken, aan eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en hem een zwaar inreisverbod is opgelegd voor de duur van twintig jaar vanwege het plegen van een ernstig strafbaar feit. Dit besluit staat in rechte vast nu eiser daar niet tegen is opgekomen.
6. De rechtbank heeft bij bericht van 25 april 2024 aan verweerder verzocht of het besluit van de Zweedse immigratiedienst aanleiding is om nader onderzoek te doen. Verweerder heeft bij brief van 26 april 2024 aangegeven reeds op 11 april 2024 nadere informatie te hebben opgevraagd bij de Zweedse autoriteiten.
7. Bij brief van 29 april 2024 hebben de Zweedse autoriteiten op de brief van 11 april 2024 gereageerd. De rechtbank stelt vast dat de Zweedse autoriteiten hierin verklaren dat eisers internationale bescherming op 21 februari 2024 is ingetrokken en hij geen geldig verblijfsdocument heeft in Zweden. Dit heeft verweerder ter zitting niet betwist.
8. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat eiser niet langer internationale bescherming geniet in Zweden. Dat de Zweedse autoriteiten wel instemmen met overdracht, omdat mogelijk sprake is van een verplichting die voortvloeit uit de Kwalificatierichtlijn [2] , leidt niet tot een andere conclusie. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij geen status meer heeft in Zweden en dat het besluit van 21 februari 2024 in rechte vaststaat, zodat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt kon stellen dat eiser nog internationale bescherming geniet in Zweden.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege schending van artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [3] Ter zitting heeft verweerder verzocht om bij vernietiging van het bestreden besluit de rechtsgevolgen in stand te houden, omdat eisers asielaanvraag in een nieuw besluit buiten behandeling zal worden gesteld op grond van artikel 12 van de Dublinverordening. [4] De rechtbank geeft geen gevolg aan dat verzoek. Indien verweerder eisers asielaanvraag buiten behandeling wil stellen, zal daartoe een nieuw besluitvormingstraject moeten worden gevolgd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Bpb [5] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak; en
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 7 juni 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Besluit proceskosten bestuursrecht.