ECLI:NL:RBDHA:2024:9496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL23.24963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag was ingediend door de referente op 19 oktober 2022, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, aangezien de staatssecretaris pas na de ingebrekestelling van eiser op 10 mei 2023 en 10 augustus 2023 in gebreke is gebleven. Eiser heeft op 29 augustus 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.

De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser tijdig beroepsgronden heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser geen aanvraag in het kader van nareis betreft en dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij niet-naleving, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en moet het griffierecht van € 184 worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24963

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door [naam 2] (referente) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van eiser met het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid’.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift primair op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt, nu eiser tijdig, op 13 september 2023, beroepsgronden in het digitale dossier heeft geplaatst.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Referente heeft de aanvraag ingediend op 19 oktober 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 17 april 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 10 mei 2023 en 10 augustus 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 29 augustus 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat wel sprake is van een bijzonder geval, maar verweerder is daarbij uitgegaan van de omstandigheid dat de onderhavige aanvraag een aanvraag is in het kader van nareis. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag ten behoeve van eiser geen aanvraag is in het kader van nareis. Verweerder heeft niet aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval.
5. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op bezwaar neemt. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
6. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag ten behoeve van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.