ECLI:NL:RBDHA:2024:9496
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag was ingediend door de referente op 19 oktober 2022, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, aangezien de staatssecretaris pas na de ingebrekestelling van eiser op 10 mei 2023 en 10 augustus 2023 in gebreke is gebleven. Eiser heeft op 29 augustus 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser tijdig beroepsgronden heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser geen aanvraag in het kader van nareis betreft en dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij niet-naleving, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en moet het griffierecht van € 184 worden vergoed.