In deze zaak heeft verzoeker op 28 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag van 5 april 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van een familielid. De staatssecretaris heeft op 3 november 2023 de aanvraag ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist en verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat aan zijn verzoek is tegemoetgekomen, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is. De rechtbank stelt de proceskosten op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en past een wegingsfactor van 0,5 toe omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de staatssecretaris verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.