In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Angolese vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 3 juni 2024 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen geldig terugkeerbesluit aan ten grondslag ligt. De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C. J. Ohrtmann, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvullend terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen, omdat er al een eerder terugkeerbesluit was dat de terugkeer naar Angola verplichtte. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was. Eiser verblijft al anderhalf jaar op een bekend adres en heeft aangetoond dat hij bereid is mee te werken aan zijn terugkeer. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.