ECLI:NL:RBDHA:2024:9506
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres op 6 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze aanvraag was ingediend door de referent, [naam 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 16 mei 2023 al eerder beroep had ingesteld tegen een vergelijkbaar niet-tijdig beslissen op een aanvraag om een mvv, welke zaak door de rechtbank op 17 november 2023 gegrond was verklaard. De rechtbank had toen bepaald dat de staatssecretaris binnen twintig weken na de uitspraak een besluit moest nemen op de aanvraag en had de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten.
Nu er inmiddels een besluit was genomen op de aanvraag, oordeelde de rechtbank dat het beroep van eiseres, ingesteld op 6 oktober 2023, kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat er reeds een eerdere uitspraak was gedaan over het niet-tijdig beslissen, waardoor het nieuwe beroep niet meer ontvankelijk kon zijn. De rechtbank heeft ook beslist dat de staatssecretaris niet opnieuw veroordeeld zal worden tot vergoeding van de proceskosten, aangezien er al een eerdere uitspraak was gedaan die deze kosten dekte.
De uitspraak is gedaan op 13 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.