ECLI:NL:RBDHA:2024:9516
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres op 6 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had op 23 juni 2023 een aanvraag ingediend, waarvan de ontvangst op 3 juli 2023 is bevestigd. De staatssecretaris was verplicht om binnen 90 dagen te beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 2 januari 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiseres op 13 februari 2024 de staatssecretaris in gebreke gesteld en op 6 maart 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiseres heeft verzocht om de staatssecretaris op te dragen binnen vier weken een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, gezien de bijzondere omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en legt een dwangsom van € 100 per dag op voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 13 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.