ECLI:NL:RBDHA:2024:9519
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser op 19 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn familie in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had op 12 oktober 2022 een aanvraag ingediend, waarvan de ontvangst op 31 oktober 2022 is bevestigd. De staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 29 april 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de staatssecretaris op 23 november 2023 in gebreke gesteld en op 19 februari 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eiser heeft verzocht om de staatssecretaris op te dragen binnen vier weken een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank legt een termijn van twintig weken op voor de staatssecretaris om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurd wordt, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 184.
De uitspraak is gedaan op 13 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.