ECLI:NL:RBDHA:2024:9521
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser op 19 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had op 28 september 2022 een aanvraag ingediend, welke door verweerder op 24 oktober 2022 is ontvangen. Verweerder was verplicht om binnen 90 dagen een besluit te nemen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 22 april 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 8 augustus 2023 in gebreke gesteld en is het beroep tijdig ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken, waarbij zij verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens stelt de rechtbank vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en legt een dwangsom van € 100 per dag op voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 13 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.