ECLI:NL:RBDHA:2024:9533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL22.24792, NL22.24795, NL22.24796, NL22.24797, NL22.24798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in asielzaken van gezinsleden met samenhangende beroepen

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit een gezin, asiel aangevraagd in Nederland op 14 januari 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen op 9 november 2022 afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld in vijf afzonderlijke procedures. Op 26 april 2024 heeft de staatssecretaris de bestreden besluiten ingetrokken, waarna verzoekers op 13 mei 2024 hun beroepen hebben ingetrokken. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De staatssecretaris heeft een proceskostenvergoeding van € 875 aangeboden, maar verzoekers hebben dit bedrag als te laag ervaren, gezien de tijd die zij hebben besteed aan de procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dossiers van de gezinsleden grote gelijkenissen vertonen, maar ook unieke elementen bevatten. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is om de standaard proceskostenvergoeding te vermenigvuldigen met een factor 1,5, omdat er vijf samenhangende beroepen zijn ingediend. Uiteindelijk heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 1.312,50 aan proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.24792, NL22.24795, NL22.24796, NL22.24797 en NL22.24798

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[verzoeker 1], verzoeker 1,

V-nummer: [V-nummer 1],
[verzoekster 1],verzoekster 1,
V-nummer: [V-nummer 2],
[verzoekster 2],verzoekster 2,
V-nummer: [V-nummer 3]
[verzoeker 2],verzoeker 2,
V-nummer: [V-nummer 4], en
[verzoeker 3],verzoeker 3,
V-nummer [V-nummer 5],
gezamenlijk te noemen ‘verzoekers’
(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Procesverloop

1. Op 14 januari 2021 hebben verzoekers asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft deze aanvragen op 9 november 2022 afgewezen (de bestreden besluiten). Tegen deze afwijzing hebben verzoekers in vijf individuele procedures beroep ingesteld. Op 26 april 2024 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken. Verzoekers hebben op 13 mei 2024 hun beroepen ingetrokken.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
4. Verweerder heeft op 26 april 2024 de bestreden besluiten ingetrokken. Hiermee is verweerder tegemoetgekomen aan de beroepen van verzoekers.
5. Bij het bericht van intrekking van de bestreden besluiten heeft verweerder aan verzoekers gezamenlijk een aanbod gedaan om de proceskosten te vergoeden. Hij heeft een bedrag van € 875 aangeboden.
6. Op 13 mei 2024 heeft de gemachtigde van verzoekers in de zaak van verzoeker 1 aan de rechtbank bericht dat het beroep wordt ingetrokken. Op het formulier “kosten rechtsbijstand” heeft zij de volgende toelichting opgenomen: “Eiser gaat akkoord met de door verweerder aangeboden proceskostenvergoeding.” In de zaken van verzoekster 1 en 2 en verzoekers 2 en 3 heeft de gemachtigde geen intrekkingsverklaring of een verzoek om proceskostenvergoeding aan de dossiers toegevoegd.
7. De griffie van de rechtbank heeft de gemachtigde via een standaard bericht op 14 mei 2024 laten weten dat zij kennis heeft genomen van de intrekking van het beroep en deelt mee dat de rechter nog uitspraak zal doen op het verzoek om proceskostenvergoeding.
8. Op 22 mei 2024 heeft verweerder aan de rechtbank gemeld dat de rechtbank het bericht van de gemachtigde van verzoekers ten onrechte heeft aangemerkt als een verzoek om een proceskostenveroordeling. De gemachtigde heeft namens verzoekers immers laten weten dat zij akkoord gaan met de aangeboden proceskostenvergoeding.
9. De gemachtigde van verzoekers heeft op 11 juni 2024 via een bericht in het dossier aan de rechtbank gemeld dat verzoekers de beroepsprocedures hebben ingetrokken, maar niet akkoord gaan met het door verweerder aangeboden bedrag ter vergoeding van de proceskosten. Verzoekers achten het bedrag te laag omdat er veel tijd is besteed aan de uitleg over de beschikking, procedure bij de rechtbank, bespreken en schrijven van beroepsgronden voor de diverse gezinsleden afzonderlijk.
De rechtbank oordeelt als volgt.
10. Verzoeker 1 en verzoekster 1 zijn echtgenoten. Zij hebben mede namens hun destijds minderjarige kinderen, verzoekster 2 en verzoekers 2 en 3, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn gezamenlijk en in samenhang behandeld. Verzoekers verklaren summier dat zij het ter compensatie van de proceskosten geboden bedrag te laag achten maar onderbouwen dit standpunt niet inhoudelijk.
11. De dossiers van de onderscheiden gezinsleden vertonen grote gelijkenissen, maar zijn niet helemaal identiek. Met name één van de kinderen heeft medische problemen die de andere gezinsleden niet hebben. De bijzondere kenmerken van één gezinslid worden natuurlijk ook als relevant onderdeel opgevoerd in de zaken van de andere gezinsleden (de ziekte van het kind is bijvoorbeeld van belang in het dossier van zijn ouders). Er is dus veel inhoudelijke overlap in de dossiers van de onderscheiden gezinsleden.
12. De rechtbank heeft ook kennis genomen van het bericht van de gemachtigde van verzoekers van 13 mei 2024, waarin zij meldt dat eiser akkoord gaat met de door verweerder aangeboden proceskostenvergoeding. Er kan redelijkerwijs van worden uitgegaan dat dit bericht niet alleen betrekking heeft op het dossier waar het in is geplaatst, dat van verzoeker 1, maar dat het ook geldt voor de overige familieleden. Immers, ook de intrekkingsverklaring is alleen in dit dossier geplaatst, terwijl de gemachtigde bij haar verzoek om een hogere proceskostenvergoeding in de andere dossiers, meldt dat “de beroepsprocedures” zijn ingetrokken.
13. Nu de beroepsprocedures door de rechtbank feitelijk niet zijn afgesloten en het bericht van verzoekers dat zij alsnog niet akkoord gaan met de door verweerder aangeboden vergoeding van de proceskosten is ontvangen voordat het onderzoek is gesloten, ziet de rechtbank zich toch bevoegd een uitspraak te doen over de gevraagde proceskostenvergoeding.
14. Op grond van artikel 3 van het Bpb worden samenhangende zaken voor de vaststelling van de hoogte van de proceskosten beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn in de definitie van het Bpb door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld en waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. De rechtbank stelt vast dat hiervan in de zaken van verzoekers sprake is.
15. Op grond bijlage C2 bij het Bpb wordt bij samenhangende zaken de wegingsfactor gesteld op 1 bij minder dan vier zaken, en 1,5 bij vier of meer zaken. Verzoekers hebben vijf onderscheiden beroepen ingediend, die samenhang vertonen, maar ook onderscheiden elementen kennen. De rechtbank oordeelt daarom dat er aanleiding is om het standaard bedrag aan proceskosten te vermenigvuldigen met een factor 1,5.
16. De proceskosten worden op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.312,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1,5. Verweerder moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.312,50 aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2024 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).