ECLI:NL:RBDHA:2024:9535
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, een Algerijnse man geboren in 1974, had eerder drie asielaanvragen ingediend die alle zijn afgewezen. Op 27 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een terugkeerbesluit genomen, waarbij aan eiser een vertrektermijn is onthouden en een inreisverbod voor twee jaar is opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 13 juni 2024, waar de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser voerde aan dat hij bij gedwongen uitzetting naar Algerije vreest voor zijn leven vanwege een schuld bij een criminele organisatie. Hij betoogde dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod zijn bewegingsvrijheid beperken en als een strafmaatregel aanvoelen. Eiser stelde dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn familieleven en sociale leven in Nederland, waardoor het besluit in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde echter dat eiser ten tijde van het besluit niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet verplicht was om het terugkeerbesluit op te leggen.
De rechtbank volgde de stelling van eiser niet dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn privéleven. Bij een kaal terugkeerbesluit is er geen verplichting om aan artikel 8 van het EVRM te toetsen. De rechtbank concludeerde dat de motivering van de staatssecretaris voldoende was om het inreisverbod te handhaven. Eiser kan, indien hij toegang en verblijf in een EU-lidstaat wenst, een aanvraag indienen bij de bevoegde autoriteiten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.