ECLI:NL:RBDHA:2024:9563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.11999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser, een Jemenitische nationaliteit, op 24 november 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn minderjarige kinderen in het kader van nareis. Na het uitblijven van een besluit heeft eiser op 2 november 2023 beroep ingesteld, dat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Echter, op 18 maart 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige kinderen, ondanks het overlijden van hun moeder op 8 april 2024, procesbelang hebben bij de behandeling van het beroep. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet tijdig nemen van besluiten, inclusief de mogelijkheid van het opleggen van dwangsommen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de capaciteitsproblemen bij de staatssecretaris, maar heeft desondanks de staatssecretaris verantwoordelijk gehouden voor het niet tijdig beslissen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11999
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. Eiser heeft op 24 november 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid voor zijn minderjarige kinderen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] in het kader van nareis.
1.1
Eiser heeft tegen het uitblijven van een besluit een beroepschrift ingediend. Bij uitspraak van 2 november 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van eiser gegrond verklaard (NL23.28929). De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken.
1.2
Op 18 maart 2024 heeft eiser wederom een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
1.3
Omdat het beroep kennelijk gegrond, is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Overwegingen

2.
Uit de stukken die in het dossier zijn opgenomen blijkt dat [naam] , de moeder van de minderjarige kinderen, op 8 april 2024 in Jemen is overleden. De aanvraag van 24 november 2022 is mede ingediend voor [naam] . Naar het oordeel van de rechtbank hebben de minderjarige kinderen, ondanks het overlijden van hun moeder, procesbelang bij de behandeling van onderhavig beroep.
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarde voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
5. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. Een ingebrekestelling is echter niet nodig als de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, ondanks het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt. De staatssecretaris is na het verstrijken van die termijn direct in verzuim om een besluit te nemen.
8. In de uitspraak van 2 november 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft de rechtbank aan de staatssecretaris een concrete beslistermijn van acht weken opgelegd, waarbinnen hij het besluit bekend moet maken, dan wel binnen twintig weken als de staatssecretaris binnen de termijn van acht weken besluit tot nader onderzoek. De rechtbank stelt vast dat dat de door de rechtbank gestelde termijn is verstreken en dat de staatssecretaris niet heeft beslist. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
9. Als de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Uit de uitspraak van de Afdeling van
8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij de staatssecretaris. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag.
10. De rechtbank ziet aanleiding om in deze zaak opnieuw, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van
€ 7.500,- op te leggen. De rechtbank acht deze dwangsom redelijk. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De dwangsom is bedoeld als prikkel om het bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. In de meeste gevallen is een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,- daarvoor voldoende. In geval van een weigerachtige houding om een besluit te nemen behoort een extra prikkel in de vorm van een verhoging van het bedrag per dag tot de mogelijkheden. Zie ook het landelijk beleid hierover dat is vastgesteld op 25 maart 2020. [1] In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding voor zo’n verhoging. Daarbij is van belang dat geen sprake is van een weigerachtige houding in die zin dat de staatssecretaris geen besluit wenst te nemen, maar dat sprake is van – algemeen bekende – capaciteitsproblemen die ertoe leiden dat er niet tijdig kan worden beslist. Omdat het bestaan van die problemen niet wegneemt dat het niet tijdig beslissen aan de staatssecretaris kan worden toegerekend én eiser wel belang houdt bij een spoedige beslissing op zijn aanvraag is de rechtbank van oordeel dat een dwangsom van
€ 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,- redelijk is.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/beleidslijn-beroepen-niet-tijdig-vr.pdf.