ECLI:NL:RBDHA:2024:9602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/09/664092 / JE RK 24-612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 mei 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die momenteel verblijft bij de [instelling]. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 2 oktober 2023, al zorgen geuit over de thuissituatie van [minderjarige]. De moeder heeft ingestemd met het verblijf van [minderjarige] bij de [instelling] en accepteert de hulp die wordt geboden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder zonder machtiging tot uithuisplaatsing inziet dat [minderjarige] momenteel niet thuis kan wonen, wat een belangrijke overweging is in deze zaak.

De kinderrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J. Zennipman. De vader was niet aanwezig, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] in de thuissituatie meegewogen en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de opvoedbehoeften van [minderjarige] adequaat te vervullen. De kinderrechter heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar toegewezen, maar heeft het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. Dit is gedaan om te voorkomen dat de ouders het gevoel krijgen dat zij gedwongen worden tot samenwerking, terwijl zij in feite instemmen met de huidige situatie. De kinderrechter heeft benadrukt dat de instemming van de ouders cruciaal is voor het welzijn van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/664092 / JE RK 24-612
Datum uitspraak: 23 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter tot een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J. Zennipman te 's-Gravenhage,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 april 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 21 mei 2024 met daarin het verzoek de persoonlijke begeleider van de moeder - de heer E. Hofland - toe te laten tot de zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • I. de Booij namens de gecertificeerde instelling;
  • de persoonlijke begeleider van de moeder, als toehoorder.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] uitgenodigd voor een gesprek met haar. [minderjarige] heeft hierop niet gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de [instelling] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 november 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Het volgende ligt aan het verzoek ten grondslag. [minderjarige] verblijft sinds september 2023 bij de kliniek van de [instelling] en heeft in de afgelopen periode vooruitgang geboekt. Hij profiteert van de structuur en de grenzen die worden geboden binnen de groep en hij neemt deel aan het programma van de groep. Ook op school maakt [minderjarige] een positieve ontwikkeling door. Thuis lukt het de ouders echter niet om [minderjarige] dezelfde groei door te laten doormaken die hij laat zien bij de [instelling] . Bij terugkomst van een overnachting bij de ouders blijkt [minderjarige] niet gedoucht te hebben, zijn tanden niet te hebben gepoetst en komt hij regelmatig terug in dezelfde kleren als waarin hij is vertrokken van de groep. Its4Sure geeft hierover aan dat de moeder haar best doet, maar onbewust onbekwaam is. De vader is moeilijk te peilen maar lijkt wel te willen investeren in activiteiten met zijn kinderen en toont interesse. Deze intenties worden nog niet altijd omgezet in concrete daden. Verder is het lastig om de vader te betrekken bij de hulpverlening. Het is duidelijk dat de ouders het beste voorhebben met [minderjarige] . De gecertificeerde instelling ziet dat het wonen bij de ouders op dit moment niet passend is. [minderjarige] heeft baat bij een veilige en gestructureerde omgeving waarin hij tot ontwikkeling kan komen. Bij de ouders zal er ook acceptatie moeten komen dat [minderjarige] bij deze woonvoorziening zal opgroeien en dat hij hier behandeling zal krijgen. De moeder weigerde onlangs haar toestemming voor het delen van relevante stukken, waardoor er toch nog een verlenging nodig is van de ondertoezichtstelling. Ter zitting geeft de gecertificeerde instelling aan dat zij opzoek zijn naar een passende woonplek voor [minderjarige] . De kans is groot dat hij geplaatst kan worden bij Middin. Wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing geeft de gecertificeerde instelling aan zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt enkel verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder staat achter de ondertoezichtstelling. Zij verwoordt te begrijpen dat volgens de wet een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is als er een ondertoezichtstelling loopt en het kind niet thuis woont. Ze vindt echter dat het geen uithuisplaatsing mag heten omdat de moeder toestemming geeft voor de plaatsing. Dat is toch heel anders dan wanneer ze het er niet mee eens zou zijn. De advocaat van de moeder geeft nog aan dat het belangrijk is dat de plek van [minderjarige] het komende jaar gecontinueerd kan worden en dat er niet steeds gewisseld moet worden van plek. Daarnaast is het van belang dat hij dichtbij de moeder geplaatst wordt, aangezien hij nu elk weekend een nachtje thuiskomt. De moeder wil vooral een geschikte plek vinden voor [minderjarige] . Als het nodig is om een machtiging tot uithuisplaatsing te hebben om deze plek te kunnen financieren, is de moeder bereid om over de drempel te stappen en akkoord te gaan met een machtiging.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn nog steeds zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] maakt een positieve ontwikkeling door bij de [instelling] en ook de school geeft aan dat hij positieve stappen zet. Het is duidelijk dat hij baat heeft bij een veilige structurele omgeving die wordt geboden binnen de groep. Over de thuissituatie blijven echter nog zorgen bestaan. De ouders kunnen niet aansluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige] en [minderjarige] komt niet altijd verzorgd terug nadat hij bij zijn ouders is geweest. Ook bestaan er nog zorgen over de onderlinge relatie tussen de vader en de moeder. De kinderrechter vindt het positief dat de moeder en de vader – zij het in mindere mate – goed meewerken aan de hulpverlening en hiervoor openstaan. De kinderrechter ziet echter tegelijkertijd het belang van het voortzetten van de hulpverlening en het monitoren van de positieve ontwikkeling. Zij zal daarom het verzoek zoals verzocht door de gecertificeerde instelling en waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
5.3.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.4.
De kinderrechter stelt, net zoals in de beschikking van 2 oktober 2023 voorop dat de wet bepaalt dat een kind dat onder toezicht is gesteld alleen met een machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265a BW) dag en nacht buiten het gezin kan worden geplaatst. Dit geldt ook als de ouders achter de uithuisplaatsing staan. De gecertificeerde instelling is dan ook verplicht om het verzoek tot deze machtiging te doen. Dit geeft de ouders ook recht om ertegen op te komen mocht de “medewerking aan uithuisplaatsing” schoorvoetend plaatsvinden.
5.5.
Bij beschikking van 2 oktober 2023 is het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen omdat de uithuisplaatsing voor veel stress zorgt bij de moeder, de moeder instemt met het verblijf van [minderjarige] bij de [instelling] , de moeder de hulp accepteert, een betrokken netwerk heeft en hulp vraagt wanneer dit nodig is. Expliciet is overwogen dat de moeder tot een betere samenwerking komt wanneer er geen machtiging uithuisplaatsing ligt, maar duidelijk is dat de uithuisplaatsing op basis van volledige instemming van de ouders plaatsvindt. Het is de kinderrechter ook nu duidelijk geworden dat de moeder nog altijd zonder machtiging tot uithuisplaatsing inziet dat [minderjarige] momenteel niet thuis kan wonen. Het is voor de moeder heel erg belangrijk dat voorop staat dat [minderjarige] met volledige instemming van de ouders op dit moment niet thuis woont, omdat ook de ouders zien dat dat het beste voor hem is. Wanneer gewerkt wordt met een machtiging uithuisplaatsing zorgt dat voor ruis, omdat hieruit afgeleid zou kunnen worden dat de ouders dwang nodig hebben om het beste te doen voor [minderjarige] . Hierin zit het werkelijke verschil voor de moeder tussen wel of geen machtiging uithuisplaatsing. De kinderrechter hecht waarde aan de visie van de moeder, omdat dit het belang van [minderjarige] dient. De moeder blijft actief betrokken en zij komt afspraken na, ongeacht de afwezigheid van een machtiging tot uithuisplaatsing. Dat is inmiddels ook aantoonbaar het geval, gelet op de afgelopen periode. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat een formele uithuisplaatsing niet opportuun is. Zij wijst het verzoek daarom af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot [geboortedatum] 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 5 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.