ECLI:NL:RBDHA:2024:9608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld, opgelegd op 2 mei 2024. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 mei 2024 de rechtbank geïnformeerd dat er 28 dagen zijn verstreken zonder dat eiser beroep heeft ingesteld, wat gelijkgesteld wordt met een beroep en een verzoek om schadevergoeding. De zitting vond plaats op 11 juni 2024, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris wel.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd. Eiser betwist dat er een onttrekkingsrisico bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit risico voldoende heeft gemotiveerd. Eiser kan zijn vertrek naar Algerije niet bespoedigen, maar dit is niet voldoende om het onttrekkingsrisico te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting, aangezien er aanvragen zijn gedaan bij de Algerijnse autoriteiten.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de maatregel van bewaring. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier mr. S.J.B. ter Beke, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 2 mei 2024.
1.1.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 30 mei 2024 laten weten dat 28 dagen zijn verstreken sinds het opleggen van de maatregel van bewaring zonder dat eiser tegen die maatregel beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een beroep van eiser tegen de maatregel en strekt tevens tot een verzoek om schadevergoeding. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser is, met bericht van afmelding, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris een onttrekkingsrisico aannemen?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser stelt dat hij geen bezwaar heeft tegen een vertrek naar Algerije, maar dat hij niets kan doen om de procedure te bespoedigen. Hij heeft geen Algerijnse documenten en hij kan er ook niet aan komen. Hij heeft verder niemand die hem hierbij kan helpen: met zijn vader heeft eiser geen contact en de moeder van eiser is overleden.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft in de maatregel gesteld dat in het geval van eiser een onttrekkingsrisico bestaat en dit risico gemotiveerd aan de hand van verschillende zware en lichte gronden. Eiser heeft deze zware en lichte gronden als zodanig niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de staatssecretaris genoemde en gemotiveerde zware en lichte gronden voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Met het enkele feit dat eiser zijn vertrek naar Algerije niet kan bespoedigen, wat daar overigens ook van zij, legt eiser niet uit waarom het onttrekkingsrisico (inmiddels) is verminderd of geweken. In het betoog van eiser ziet de rechtbank dan ook geen reden voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte een onttrekkingsrisico heeft aangenomen.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
5. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt, slaagt niet. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat hij op 25 april 2024 bij de Algerijnse autoriteiten een aanvraag om een laissez-passer heeft gedaan en dat hij op 13 mei 2024 en 30 mei 2024 over deze aanvraag heeft gerappelleerd. Verder is op 13 mei 2024 ook een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting van de staatssecretaris te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de staatssecretaris op deze manier voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser heeft op zitting nog toegelicht dat hij contact heeft gehad met de Algerijnse consul, en dat deze hem heeft verteld dat hij niets voor hem kan betekenen en hem niet kan helpen om aan documenten te komen. De rechtbank begrijpt deze toelichting zo dat eiser betwist dat zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De rechtbank volgt eiser echter niet in die stelling. Uit de toelichting van eiser op zitting leidt de rechtbank af dat de consul dit heeft gezegd nadat eiser was gevraagd naar documenten waarmee hij zijn identiteit of nationaliteit kon aantonen. Omdat eiser die niet heeft, zou de consul hem hebben gezegd niets voor hem te kunnen betekenen. Het is echter niet gebleken dat de aanvraag om een laissez-passer door de Algerijnse autoriteiten is afgewezen of buiten behandeling is gesteld. Het is dus niet uitgesloten dat de identiteit en nationaliteit van eiser alsnog langs deze weg wordt vastgesteld en aan hem een vervangend reisdocument zal worden verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.