In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld, opgelegd op 2 mei 2024. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 mei 2024 de rechtbank geïnformeerd dat er 28 dagen zijn verstreken zonder dat eiser beroep heeft ingesteld, wat gelijkgesteld wordt met een beroep en een verzoek om schadevergoeding. De zitting vond plaats op 11 juni 2024, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris wel.
De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd. Eiser betwist dat er een onttrekkingsrisico bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit risico voldoende heeft gemotiveerd. Eiser kan zijn vertrek naar Algerije niet bespoedigen, maar dit is niet voldoende om het onttrekkingsrisico te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting, aangezien er aanvragen zijn gedaan bij de Algerijnse autoriteiten.
De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de maatregel van bewaring. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier mr. S.J.B. ter Beke, en is openbaar gemaakt.