ECLI:NL:RBDHA:2024:9631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24/8689 en NL24.21528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en vrijheidsbeperkende maatregel voor asielzoeker na incidenten met grote impact

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van een asielzoeker in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. De eiser, een Gambiaanse asielzoeker, was eerder negatief in beeld gekomen bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) door meerdere incidenten, waaronder fysieke en verbale agressie. Op 29 april 2024 vond een ernstig incident plaats waarbij eiser zich extreem agressief gedroeg tegenover een beveiligingsmedewerker, wat leidde tot de beslissing van het COa om eiser met ingang van 2 mei 2024 in de HTL te plaatsen.

De rechtbank heeft de beroepen van eiser tegen zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het COa op goede gronden heeft besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de ernst van het gedrag van eiser en de impact van het incident op de betrokken medewerker. Eiser heeft tijdens de zitting betoogd dat het incident niet zo ernstig was en dat de tijd tussen het incident en de plaatsing een indicatie zou zijn van de ernst ervan. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de feitelijke verslaglegging van het incident door het COa voldoende was om de plaatsing te rechtvaardigen.

De rechtbank benadrukte dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig was, aangezien deze verwees naar het plaatsingsbesluit, dat op zijn beurt goed gemotiveerd was. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die de rechtbank zouden kunnen overtuigen van de onrechtmatigheid van de vrijheidsbeperkende maatregel. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/8689 en NL24.21528

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 2 mei 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/8689) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.21528) beroep ingesteld en gronden ingediend.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is op de rechtbank in Groningen verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daar is ook een tolk verschenen. Het COa en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 2 mei 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 16 december 2020 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser meerdere incidenten veroorzaakt, waaronder eenmaal fysieke agressie en geweld tegen personen, viermaal verbale agressie en geweld tegen personen, eenmaal non-verbale agressie en geweld tegen personen en het overtreden van huisregels. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen onder andere ROV maatregelen 1 t/m 3, 5 en 6 (time-out) opgelegd, een waarschuwingsbrief, meerdere correctiegesprekken en een maatregelgesprek gevoerd. Daarnaast is na ieder incident een gesprek met eiser gevoerd teneinde hem te bewegen tot een gedragsverandering, maar tot op heden zonder resultaat. Voornoemde incidenten worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 29 april 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser zich volgens het COa extreem agressief heeft gedragen richting een medewerker van de beveiliging door de controlepost binnen te dringen en tegen de medewerker te schreeuwen. De aanleiding was dat de medewerker een kennis van eiser, een onbevoegd persoon met een locatieverbod, van het terrein stuurde en eiser dit zag. Eiser reageerde niet op het verzoek van de medewerker om te kalmeren en heeft de medewerker bedreigd door te zeggen dat hij de medewerker in elkaar zal slaan wanneer eiser hem buiten de locatie tegen zou komen. De medewerker was alleen in de controlepost en kon door de positie van eiser geen gebruik maken van de uitgang. Het incident heeft grote impact gehad op de medewerker die zich ernstig bedreigd voelde en zich niet meer veilig voelt op de locatie. Later die dag heeft eiser een gesprek met twee COa medewerkers, waarvan één een vrouwelijke medewerker. Eiser heeft in dit gesprek aangegeven nog nooit een vrouw te hebben geslagen. Later die dag vraagt eiser aan deze betreffende vrouwelijke medewerker of hij een gesprek met haar alleen mag voeren achter het gebouw. Deze medewerker heeft daarop aangegeven bij de receptie te willen praten. Op basis van het door eiser getoonde, steeds terugkerende en agressieve wangedrag waarbij er vaak sprake is van direct op het personeel gerichte bedreigingen wordt een HTL-maatregel door het COa als passend gezien. In de HTL krijgt eiser volgens het COA de kans om onder professionele en intensieve begeleiding te werken aan zijn gedrag.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregelen.
Standpunten van partijen
3. Eiser bestrijdt het incident als zodanig. Tijdens het incident van 29 april 2024 was slechts sprake van een woordenwisseling met de beveiligingsmedewerker en is laatstgenoemde niet bedreigd. Er heeft geen fysiek contact plaatsgevonden en eiser is zelf, zoals blijkt uit de verslaglegging, weggelopen bij de medewerker. Dat eiser later op de dag een (andere) vrouwelijke COa-medewerker heeft gevraagd om een gesprek achter het gebouw is bovendien geen verwijtbaar gedrag. Omdat een woordenwisseling volgens het maatregelenbeleid wordt gekwalificeerd als een incident met geringe impact vormt het incident – ook in samenhang bezien met eerdere gebeurtenissen - onvoldoende grondslag voor plaatsing in de HTL. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de weggestuurde onbevoegde persoon een ongevaarlijke tiener is, een kennis van eiser die hij al lange tijd niet had gezien. Eiser smeekte de medewerker van de beveiliging de jongen op het terrein toe te laten. Daarnaast heeft de controlepost geen deur die hij hard opengetrokken zou kunnen hebben, het is meer een gang en alleen ’s avonds wordt de controlepost met een deur afgesloten.
3.1.
Daarnaast stelt eiser dat er drie dagen liggen tussen het incident op 29 april 2024 en de overplaatsing naar de HTL op 2 mei 2024. Dit vormt eveneens een indicatie dat het incident niet als zeer ernstig dan wel van zeer grote impact wordt beschouwd. Indien dit wel zo was geweest, was eiser immers onmiddellijk overgeplaatst.
4. Het COa stelt zich op het standpunt dat het gedrag van eiser wat betreft aard en omvang zodanig ernstig is dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt. Alle met eiser gevoerde gesprekken en de eerder aan hem opgelegde maatregelen hebben tot op heden geen gedragsverandering teweeg gebracht. Ter zitting heeft de staatssecretaris nader toegelicht dat de omschrijving van het incident gedetailleerd is en gebaseerd op de verklaringen van verschillende personen. Ten aanzien van de opmerking aan de vrouwelijke medewerker moet dit volgens de staatssecretaris worden gezien in samenhang met het eerdere incident. De betreffende vrouwelijke medewerker was namelijk ook bij het incident in de controlepost aanwezig en heeft de door eiser geuite bedreigingen gehoord. De opmerking van eiser nog nooit een vrouw te hebben geslagen en vervolgens het verzoek haar te spreken achter het gebouw heeft een grote impact gehad op het gevoel van veiligheid van deze medewerker. Met betrekking tot het argument van eiser dat uit het feit dat hij niet direct is overgeplaatst kan worden opgemaakt dat het incident niet zeer ernstig kan zijn geweest, wijst de staatssecretaris op het belang van het GZA akkoord en dat hier nu eenmaal enige tijd overheen kan gaan. Zelfs als sprake is van een incident met zeer grote impact, moet het GZA akkoord afgewacht worden.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet in rechtsoverweging 1.2 volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser schreeuwend de controlepost binnenkwam en de daar aanwezige medewerker van de beveiliging bedreigde met fysiek geweld. Verzoeken te kalmeren werden door eiser genegeerd. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de (niet nader onderbouwde) stelling dat slechts sprake was van een woordenwisseling.
De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident op 29 april 2024 terecht heeft aangemerkt als een incident met grote impact, nu eiser met zijn gedrag als doel had de ander te bedreigen. Gelet op paragraaf 4.1 en 4.3.8 van het Maatregelenbeleid 2022 van het COa rechtvaardigt dit incident, in samenhang bezien met de eerdere en niet betwiste incidenten, de plaatsing in de HTL. Of eiser al dan niet de deur van de controlepost hard opentrok en de uitgang versperde, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven, nu reeds aan de voorwaarden voor plaatsing in de HTL is voldaan. Hetzelfde geldt voor het verzoek van eiser een vrouwelijke medewerker te spreken achter het gebouw.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat uit het feit dat er meerdere dagen tussen het incident en de plaatsing zijn verstreken volgt dat het incident niet als ernstig kan worden beschouwd. Het COa heeft in het incident aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing in de HTL en het administratief regelen van deze plaatsing – onder meer het in acht nemen van de medische gesteldheid van eiser – kan enige tijd vergen. Deze periode spreekt in ieder geval op geen manier tot de aard en ernst van het incident en de rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het incident onvoldoende grondslag is voor HTL-plaatsing.
5.2.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. De rechtbank oordeelt dat - nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering verwijst naar het plaatsingsbesluit, dit besluit rechtmatig is en nu eiser ook overigens geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is opgelegd – het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet slaagt.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, op 20 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het plaatsingsbesluit, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.