ECLI:NL:RBDHA:2024:9633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 februari 2024 aan de eiser heeft opgelegd. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er zicht op uitzetting naar Marokko aanwezig is. De staatssecretaris heeft regelmatig gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, en hoewel er geen directe reactie is ontvangen, is er geen reden om aan te nemen dat de autoriteiten geen laissez passer zullen verstrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat de eiser niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsplicht door niet te verschijnen op vertrekgesprekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21774
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 14 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 april 2024 (in de zaak NL24.14996) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk zicht op uitzetting is en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Uit de tot op heden toegezonden processtukken blijkt dat de staatssecretaris kennelijk niet uiterst indringend wenst te rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten. Bovendien heeft de staatssecretaris al diverse keren en steeds schriftelijk gerappelleerd, maar er ontbreken daarvan bewijsstukken en er kan dan niet vastgesteld worden of dat ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Eiser merkt op dat uit de voortgangsgegevens evenmin blijkt dat er uiterst zorgvuldig met de gegevens van eiser wordt omgegaan. Als voorbeeld kan daarvoor gelden dat er zelfs achter 2 namen van eiser geheel onjuiste v-nummers van eiser zijn vermeld en die onmogelijk kunnen behoren tot de onderhavige zaak van eiser. Gelet op het bovenstaande is eiser van mening dat er geen gronden meer aanwezig zijn om eiser nog langer in vreemdelingenbewaring te houden.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stellingen. In de uitspraak van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Marokko in beginsel aanwezig is. In deze zaak loopt het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog. De staatssecretaris rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een laissez passer (lp), laatstelijk op 7 mei 2024. In de enkele omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten nog geen reactie hebben gegeven, ligt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze autoriteiten niet tot verlening van een lp voor eiser zullen overgaan. De rechtbank vindt hierbij van belang dat de Marokkaanse autoriteiten niet voor op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. Wat betreft eisers beroepsgrond dat de staatssecretaris niet mag volstaan met het verrichten van standaard uitzettingshandelingen, te weten het enkel schriftelijk rappelleren, overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in de situatie van eiser nog geen aanleiding heeft hoeven zien om op dossierniveau te rappelleren. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen over de informatie met betrekking tot de uitzettingshandelingen in de voortgangsgegevens. De enkele stelling van eiser dat bewijsstukken over het rappelleren ontbreken in het dossier, is daarvoor onvoldoende.
6. De staatssecretaris heeft op 26 april 2024 en 23 mei 2024 getracht een vertrekgesprek te voeren met eiser. Eiser heeft geweigerd om te verschijnen op voornoemde vertrekgesprekken. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Eiser moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser op enige wijze invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Wat betreft eisers beroepsgrond over de onzorgvuldigheid van de staatssecretaris met betrekking tot het opnemen van de persoonsgegevens van eiser overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in zijn verweerschrift van 28 mei 2024 heeft toegelicht dat eiser gebruik heeft gemaakt van
meerdere aliassen en dat hier meerdere v-nummers bij horen. De rechtbank acht deze toelichting voldoende en daarom ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld.
7. Gelet op het vorenstaande is er onverkort zicht op de uitzetting van eiser naar Marokko en stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris die uitzetting voldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgronden slagen daarom niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 mei 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.