ECLI:NL:RBDHA:2024:964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL22.12157, NL22.7258, NL22.23073, NL22.8111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en intrekking Schengenvisum van Nigeriaanse eiser bij aankomst op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die op 29 maart 2022 met een Schengenvisum op Schiphol arriveerde, werd de toegang tot Nederland geweigerd en zijn visum werd ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat de eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet aannemelijk heeft gemaakt. De eiser had aangegeven familie en vrienden in Nederland te willen bezoeken, wat volgens de rechtbank niet in strijd was met de aanvraag van zijn visum voor Frankrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het opgegeven doel van de reis niet meer overeenkwam bij aankomst in Nederland. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van de staatssecretaris en verklaart het beroep van de eiser gegrond. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsbeperking en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van visumaanvragen en de bijbehorende reisdoelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.12157 (toegangsweigering), NL22.7258 (maatregel artikel 6 Vw [1] ), NL22.23073 (intrekking Schengenvisum) en NL22.8111 (toegangsweigering)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Heringa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

In de afzonderlijke besluiten van 29 maart 2022 heeft verweerder het Schengenvisum van eiser ingetrokken, hem de toegang tot Nederland geweigerd, en aan hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw opgelegd (bestreden besluit 3).
De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer NL22.8111 voor zover dat is gericht tegen de toegangsweigering op grond van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Awb [2] doorgestuurd naar verweerder, ter behandeling als administratief beroepschrift. In het besluit van 1 juni 2022 heeft verweerder het administratief beroep tegen de toegangsweigering ongegrond verklaard (bestreden besluit 2).
Eiser heeft verweerder op 27 september 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar tegen het intrekken van het Schengenvisum. Op 11 november 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen niet tijdig beslissen van verweerder. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL22.23073. In het besluit van 21 november 2022 heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaar van eiser, en heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (bestreden besluit 1).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het al eerder ingediende beroep tegen niet tijdig beslissen van verweerder, geregistreerd onder zaaknummer NL22.23073, is nu gericht tegen het bestreden besluit 1. Het beroep tegen bestreden besluit 3 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2023. Verweerder en eiser hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Zaaknummers
1.
De rechtbank merkt op dat er tegen de toegangsweigering twee beroepen zijn ingesteld met zaaknummers NL22.12157 en NL22.8111. Uit de brief van de rechtbank van 6 mei 2022 blijkt dat het beroep met zaaknummer NL22.8111 moet worden gezien als administratief beroep tegen de toegangsweigering en is daarom doorgezonden aan verweerder. Het beroep met NL22.8111 wordt daarom niet ontvankelijk verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. In deze uitspraak zal het beroep tegen de beslissing van op het administratieve beroep met betrekking tot de toegangsweigering onder zaaknummer NL22.12157 verder inhoudelijk worden besproken.
Feiten
2.
Eiser is geboren op [datum] 1955 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft van 2001 tot 2006 in Nederland een verblijfsvergunning gehad. Hij was toen voor [werkgever] werkzaam. In 2006 is eiser teruggegaan naar Nigeria. Het gezin van eiser is toen in Nederland gebleven.
3. Op 29 maart 2022 is eiser vanuit Nigeria op Schiphol aangekomen met een door de Franse autoriteiten afgegeven multiple entry visum. Bij de grens is aan eiser te kennen gegeven dat zijn visum werd ingetrokken, is hem de toegang tot Nederland geweigerd en is hij op Schiphol opgehouden totdat hij op dezelfde dag met een vliegtuig is teruggestuurd naar Nigeria. [3] Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen zijn aan de orde in onderhavige procedure.
De bestreden besluiten
De toegangsweigering (bestreden besluit 1)
4. Verweerder heeft aan eiser de toegang tot Nederland geweigerd, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden, neergelegd in artikel 6, artikel 8, onder a, en artikel 14 van de Schengengrenscode. [4] Volgens verweerder heeft eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Verweerder stelt dat uit onderzoek blijkt dat eiser het Schengenvisum bij de Franse vertegenwoordiging in Lagos heeft aangevraagd om naar Parijs en Düsseldorf te reizen om daar familie en vrienden op te zoeken. Bij aankomst op Schiphol heeft eiser aangegeven dat hij zijn vrouw en kinderen in Nederland wil bezoeken. Dit komt volgens verweerder niet overeen met het reisdoel dat eiser heeft opgegeven bij zijn aanvraag. Eiser heeft verzuimd om aan de Franse autoriteiten door te geven dat zijn reisdoel was veranderd. Dat eiser bij de Franse vertegenwoordiging een Schengenvisum heeft aangevraagd, omdat dit dichterbij was en de wachttijd korter was, is volgens verweerder geen verklaring voor het opgeven van een ander reisdoel.
De intrekking van het Schengenvisum (bestreden besluit 2)
5. Gelet op de hierboven omschreven omstandigheden heeft verweerder ook het visum van eiser ingetrokken. Eiser heeft tegen de intrekking van het Schengenvisum bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser inmiddels in het bezit is van een verblijfsvergunning op grond van verblijf bij zijn echtgenote en daarom geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke behandeling van het bezwaar.
De vrijheidsbeperkende maatregel (bestreden besluit 3)
6. Daarnaast heeft verweerder eiser de vrijheidsbeperkende maatregel (loungemaatregel) als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw opgelegd. De reden hiervoor is dat aan eiser de toegang was geweigerd en er zicht was op uitzetting naar Nigeria.

Het oordeel van de rechtbank

7. Eiser is het niet eens met de besluiten van verweerder. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ontvankelijk is en dat de beroepsgronden slagen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en wat dit betekent voor eiser.
De beoordeling van de ontvankelijkheid
8. Eiser heeft tegen de intrekking van het Schengenvisum bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. In het verweerschrift heeft verweerder echter aangegeven dat niet meer in geschil is dat het bezwaar wel ontvankelijk was. Hoewel eiser inmiddels in het bezit is van een verblijfsvergunning, heeft hij wel belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking van het visum aangezien dit ten grondslag lag aan de toegangsweigering en het besluit tot vrijheidsbeperking.
8.1
Omdat niet meer in geschil is dat het bezwaar van eiser tegen de intrekking van het visum ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, is het beroep gegrond. In het kader van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank het beroep verder inhoudelijk beoordelen. Omdat verweerder geen inhoudelijke beslissing heeft genomen op het bezwaar, kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten. Daarom zal de rechtbank in plaats van dit bestreden besluit zelf op het bezwaar beslissen, door middel van toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb [5] . Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats zal komen van bestreden besluit 1.
De inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank zal de zaak nu inhoudelijk beoordelen en de door eiser aangevoerde gronden bespreken.
10. Eiser voert ten eerste aan dat verweerder de intrekking van het visum niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt en dat deze daarom niet in werking zou zijn getreden. De rechtbank kan deze beroepsgrond niet volgen. In het proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2022 staat het volgende vermeld: “
Het daartoe bestemde standaardformulier zoals omschreven in bijlage VI van de Visumcode is opgemaakt en uitgereikt aan betrokkene.” Dit proces-verbaal is een op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Gelet hierop mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid hiervan, tenzij tegenbewijs wordt geleverd van dien aard dat kan worden getwijfeld aan de juistheid van het proces-verbaal. [6] Eiser heeft de stelling dat het besluit niet aan hem is uitgereikt niet onderbouwd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal waaruit blijkt dat het formulier op de juiste wijze aan eiser is verstrekt. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte aanneemt dat hij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt deze beroepsgrond en zal hierna uitleggen waarom. Uit het beleid van verweerder [7] volgt dat de vreemdeling bij de grens bij de ambtenaar belast met de grensbewaking het doel en de duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk moet maken. Verder volgt uit het beleid dat deze ambtenaar de toegang niet mag weigeren op het enkele feit dat het reisdoel van de vreemdeling niet overeenkomt met het land dat bij het aanvragen van het visum is opgegeven. Voor zover verweerder stelt dat niet alleen het opgegeven land niet overeenkomt maar ook het doel van het afgegeven visum, kan de rechtbank dit niet volgen. Ter zitting stelt verweerder dat het visum is afgegeven omdat eiser naar Frankrijk zou reizen voor een conferentie, dit blijkt echter niet uit het dossier. Uit bestreden besluit 2 blijkt namelijk dat eiser al bij de aanvraag als doel voor het visum heeft opgegeven ‘bezoek van familie en vrienden’ en dat doel is nooit gewijzigd, slechts het land. Het feit dat eiser bij zijn aanvraag heeft aangegeven Parijs en Düsseldorf te gaan bezoeken en een hotelreservering voor Parijs en een ticket voor Düsseldorf heeft overgelegd, maakt het voorgaande niet anders, omdat het opgegeven doel nimmer is gewijzigd. Het had op de weg van verweerder gelegen om nader te motiveren waarom het opgegeven doel van de reis, namelijk ‘bezoek van familie en vrienden’ niet meer overeenkwam bij aankomst in Nederland. Verweerder heeft dit onvoldoende gedaan.
11.1
Gelet hierop slaagt de beroepsgrond van eiser en is de rechtbank van oordeel dat de toegang terecht is geweigerd en ook dat het visum van eiser ten onrechte is ingetrokken.
Conclusie en gevolgen
12. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het visum ten onrechte is ingetrokken, heeft verweerder ook de toegang ten onrechte geweigerd en is aan eiser ten onrechte de loungemaatregel opgelegd. Dit betekent dat de beroepen slagen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Zoals overwogen in overweging 6.1 komt deze uitspraak in de plaats van bestreden besluit 1.
13. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding toe. De rechtbank kent een schadevergoeding ten laste van de Staat toe aan eiser voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsbeperkende maatregel van € 25,,- (1 x € 25,- verblijf in de lounge van Schiphol).
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in administratief beroep en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.500 (3 x 1 punt voor het indienen van het beroepschriften met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
In het beroep NL22.12157
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
In het beroep NL22.7258
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 25,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
In het beroep NL22.23073
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het administratief beroep gegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigende besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
In het beroep NL22.8111
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Voor zover deze uitspraak de vrijheidsbeperkende maatregel en de intrekking van het visum betreft, staat er geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Voluit: Vreemdelingenwet 2000.
2.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verordening (EU) Nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad, betreffende een
5.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2015, r.o. 4.2, met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2015:1597).
7.Paragraaf A1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000.