In deze zaak heeft verzoekster, geboren op een onbekende datum en van Iraakse nationaliteit, op 14 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 29 januari 2022 was ingediend. De aanvraag was mede ingediend namens haar minderjarige kinderen, die eveneens van Iraakse nationaliteit zijn. Op 17 mei 2024 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar de Staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit nog liep.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is. De Staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 437,50. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van de wegingsfactor ‘licht’, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.