In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Iraanse nationaliteit, op 27 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser werd bij brief van 25 oktober 2023 toegelaten tot de nationale procedure. Op 1 maart 2024 heeft eiser de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 18 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit. De staatssecretaris heeft echter geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 27 november 2022 en is op 22 oktober 2023 toegelaten tot de nationale procedure. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigt op 22 april 2024. De ingebrekestelling van 1 maart 2024 is prematuur ingediend, aangezien de beslistermijn is verlengd met negen maanden door de staatssecretaris.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.