ECLI:NL:RBDHA:2024:9674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot zicht op uitzetting naar Algerije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 juni 2024, wordt de maatregel van bewaring van de eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, getoetst. De maatregel van bewaring is op 29 maart 2024 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 15 april 2024 al had geoordeeld dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek in die zaak. Eiser heeft nu opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het vooronderzoek op 12 juni 2024 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld. In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de vraag of er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er sinds de aanvraag slechts enkele maanden zijn verstreken en dat de autoriteiten van Algerije enige tijd gegund moet worden om de aanvraag te verwerken. Bovendien blijkt uit de voortgangsrapportage dat eiser niet heeft meegewerkt aan een presentatie die onderdeel is van het uitzettingsproces.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen reden is om te oordelen dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier, en is openbaar gemaakt op 18 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 29 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 15 april 2024. [1]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 12 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Uit de uitspraak van 15 april 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek in die zaak, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van sluiten van dat onderzoek, op 9 april 2024, rechtmatig is.
Zicht op uitzetting
3. Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Er is namelijk op 23 januari 2024 een laissez-passer (lp) aangevraagd en hierop is meerdere malen gerappelleerd. De autoriteiten van Algerije hebben hierop nog geen reactie gegeven. Daarnaast zou er op 16 mei 2024 een presentatie zijn, maar deze is niet doorgegaan. Uit de voortgangsrapportage blijkt niet wat hiervan de reden is geweest, waardoor sprake is van onvolledige informatie. Gelet daarop kan verder worden aangenomen dat voortduring van de maatregel indruist tegen het evenredigheidsbeginsel en niet langer proportioneel is.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Sinds de lp-aanvraag is slechts een paar maanden verstreken. Aan de autoriteiten van Algerije mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen (zoals een presentatie) daarvoor nodig zijn. Daarbij komt dat de Algerijnse autoriteiten niet hebben aangegeven dat aan eiser géén lp zal worden verstrekt. Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat op 16 mei 2024 een presentatie was gepland, deze is echter niet doorgegaan omdat eiser niet is verschenen bij deze presentatie. [2] In het verslag van het vertrekgesprek van 23 april 2024 heeft eiser ook aangegeven niet aan een presentatie mee te gaan werken en ook in het verslag van het vertrekgesprek van 21 mei 2024 is te lezen dat eiser niet mee wil werken aan een eventuele tweede presentatie. Op eiser rust echter een inspanningsverplichting waardoor van hem verwacht mag worden dat hij meewerkt aan zijn uitzetting, waar een presentatie onderdeel van is. Er is daarom geen reden voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat.
3.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat het voortduren van de maatregel in strijd is met het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank neemt daarbij de gronden die aan de maatregel van bewaring van 29 maart 2024 ten grondslag zijn gelegd in aanmerking, het relatief geringe tijdsverloop sinds het opleggen van de maatregel en de omstandigheid dat eiser niet lijkt te willen meewerken aan zijn uitzetting.
Ambtshalve toetsing
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 15 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5407.
2.Zie pagina 3 van de voortgangsrapportage, onder ‘bijzonderheden.’
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS, 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.