ECLI:NL:RBDHA:2024:9685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met medische problematiek en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 14 juni 2024, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De gemachtigde van de staatssecretaris was aanwezig in de rechtbank in Groningen.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en de beroepsgronden van eiser besproken. Eiser voerde aan dat het terugkeerbesluit, waar de maatregel van bewaring op is gebaseerd, niet duidelijk vermeldt naar welk land hij moet terugkeren. De rechtbank constateerde echter dat er een aanvullend terugkeerbesluit was genomen, waarin werd aangegeven dat eiser naar Marokko moet terugkeren. De rechtbank oordeelde dat dit besluit rechtmatig was en als basis voor de maatregel van bewaring kon dienen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en had meerdere aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend die niet waren gehonoreerd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat een lichter middel niet volstond om de uitzetting van eiser te verzekeren. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23646

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam en daar bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De gemachtigde van de staatssecretaris is verschenen op de rechtbank in Groningen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft ter zitting de grond 4a laten vallen.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. Eiser voert aan dat in het terugkeerbesluit van 19 december 2016, waar de maatregel van bewaring op rust, niet is opgenomen naar welk land eiser dient te vertrekken. Het terugkeerbesluit voldoet daarom niet aan de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.1.
De rechtbank constateert dat aan eiser op 19 december 2016 een terugkeerbesluit is opgelegd. In dit besluit is niet expliciet opgenomen dat eiser naar Marokko dient terug te keren. Met het besluit van 24 mei 2024 heeft de staatssecretaris echter een aanvullend terugkeerbesluit genomen. Hierin is aangegeven dat eiser moet terugkeren naar Marokko. De rechtbank is van oordeel dat dit aanvullende terugkeerbesluit rechtmatig is genomen en als basis voor de maatregel van bewaring kan dienen.
5. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij zich afvraagt of de handtekening onder de maatregel wel rechtsgeldig is en heeft de rechtbank verzocht deze te controleren.
5.1.
De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat de handtekening in hun systeem gevalideerd kan worden en gebleken is dat deze geldig is. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring van de staatssecretaris en is dan ook van oordeel dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend.
6. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat hij tweemaal staande is gehouden. Op 28 april 2024 is hij voor de eerste keer staande gehouden. Toen is hij echter niet in bewaring gesteld, maar heeft de politie Leeuwarden hem naar Ter Apel laten vertrekken. In Ter Apel is hij vervolgens op 6 juni 2024 wederom staande gehouden om vervolgens wel in bewaring te worden gesteld. Eiser heeft de omstandigheid dat hij twee keer staande is gehouden als belastend ervaren en bovendien is, toen hij in Leeuwarden niet in bewaring werd gesteld, bij hem de verwachting gewekt dat hij zijn uitzetting in vrijheid zou mogen afwachten.
6.1
Ter zitting is door de gemachtigde van de staatssecretaris aangegeven dat de omstandigheid dat eiser in Leeuwarden niet in bewaring is gesteld een ambtelijke misslag was. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat de inbewaringstelling van eiser als gevolg van deze misslag niet de schoonheidsprijs verdient maar nu de gronden voor de maatregel aanwezig zijn, maakt deze gang van zaken de bewaring niet onrechtmatig
Grondslag en gronden
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit ontvangen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3b, 3c, 3i, 4b, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de zware gronden 3b, 3c en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij op of omstreeks 29 november 2018 en 24 april 2019 met onbekende bestemming vertrokken, zodat hij zich enige tijd aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en dat hem op 13 juli 2018 een inreisverbod opgelegd is van 10 jaar. Voorts heeft de staatssecretaris terecht tegengeworpen dat eiser een terugkeerbesluit heeft ontvangen en niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan zijn plicht Nederland te verlaten. Ook heeft eiser meerdere verblijfsaanvragen ingediend die nooit hebben geleid tot het toekennen van een verblijfsvergunning. Tot slot heeft de staatssecretaris terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt over een vaste woon- of verblijfsplaats te beschikken noch over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd.
8.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekken aan het toezicht dat daaruit volgt, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De staatssecretaris heeft in dit verband ook terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2016 [2] waarin is geoordeeld dat er geen lichter middel hoeft te worden toegepast indien vaststaat dat de vreemdeling niet wil terugkeren. De rechtbank constateert dat eiser meermaals heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij. Nu de staatssecretaris tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring niet gebleken is van medische omstandigheden die de bewaringstelling konden belemmeren, heeft de staatssecretaris niet hoeven volstaan met de toepassing van een lichter middel. Bij haar oordeel heeft de rechtbank ook betrokken dat is gebleken dat het toepassen van een lichter middel, namelijk een meldplicht en het plannen van vertrekgesprekken, eerder niet hebben geleid tot het vertrek van eiser, terwijl duidelijk is dat eiser moeite heeft met het naleven van de wetten en regels in Nederland nu hij meerdere misdrijven heeft gepleegd.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat gezien zijn medische problematiek hij zich na terugkeer in Marokko niet staande zal kunnen houden.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt en dat in het geval van eiser zicht op uitzetting naar Marokko kan worden aangenomen. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat er een vlucht voor eiser is gepland en dat bij eisers uitreis zal worden voldaan aan de door het BMA gestelde reisvoorwaarden. Voor zover eiser meent vanwege zijn medische problematiek niet terug te kunnen keren naar zijn land van herkomst overweegt de rechtbank dat dit een beroepsgrond betreft die in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voorligt. Deze grond zal in de nog aanhangige artikel 64-procedure moeten worden beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.