In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 29 mei 2024, waarin de staatssecretaris aan eiseres de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep wordt tevens aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De staatssecretaris heeft op 1 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eiseres zelf niet.
De rechtbank overweegt dat eiseres in een ander beroep afstand heeft gedaan van haar recht om bij de zitting aanwezig te zijn, wat ook voor deze zaak geldt. De staatssecretaris heeft erkend dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest en heeft aangeboden schade te vergoeden voor de periode van 29 mei 2024 tot 1 juni 2024, maar dit aanbod was ontoereikend. Eiseres heeft namelijk 4 dagen in bewaring doorgebracht, terwijl de staatssecretaris slechts 3 dagen als basis voor de schadevergoeding heeft genomen.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding toe voor een bedrag van € 400,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is openbaar uitgesproken.