ECLI:NL:RBDHA:2024:9758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/09/666463 / JE RK 24-936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige na turbulente periode in het ouderschap

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 juni 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2019, voor de duur van een jaar. De Raad uitte zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die tijdelijk in een pleeggezin verbleef, en stelde dat de ouders onvoldoende in staat waren om de ontwikkelingsbedreigingen zelfstandig weg te nemen. De moeder en vader, die beiden belast zijn met het ouderlijk gezag, voerden verweer tegen het verzoek en stelden dat de situatie inmiddels gestabiliseerd was. De kinderrechter heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Ze concludeerde dat, hoewel er zorgen waren, deze niet voldoende waren om te spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De ouders waren bezig met het maken van afspraken over hun ouderschap en de communicatie tussen hen was verbeterd. De kinderrechter oordeelde dat de ouders in staat waren om zelfstandig hulp te zoeken en te accepteren, en dat er geen wettelijke basis was voor een ondertoezichtstelling. Het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/666463 / JE RK 24-936
Datum uitspraak: 4 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.S. Odink te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.C. Snikkenburg-den Haan te Veghel,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 mei 2024;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 3 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat en ondersteund door de tolk M. Gabrynowicz in de Poolse taal;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De Raad heeft zorgen over de hechtingsontwikkeling van [minderjarige] door de recente plaatsing in het pleeggezin en het zelfredzame gedrag dat hij daar heeft vertoond. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid die deze plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin heeft meegebracht, waarbij zij zich ook zorgen maakt over de redenen voor dit verblijf. De ouders lijken niet goed in te zien wat dit verblijf voor [minderjarige] heeft betekend en hoe dit voorkomen had kunnen worden. De ouders hebben in deze situatie onvoldoende het belang van [minderjarige] gezien en volgens de Raad had gekozen moeten worden voor een minder ingrijpende oplossing die minder belastend was voor [minderjarige] . Verder heeft de Raad zorgen over het gebrek aan structuur in het contact tussen [minderjarige] en de vader. Daarbij wordt de communicatie tussen de ouders gekenmerkt door conflicten en maakt de Raad zich zorgen welke impact dit heeft op [minderjarige] . Eveneens heeft de Raad zorgen over het drukke gedrag van [minderjarige] en de mogelijkheden van de ouders om passende opvoedvaardigheden in te zetten. Het is daarbij nog onduidelijk is of dit drukke gedrag te wijten is aan kindeigen problematiek of aan de onrustige thuissituatie. Daarnaast heeft de Raad zorgen over de draagkracht en beschikbaarheid van de moeder voor [minderjarige] , gezien de vele zaken die nog geregeld moeten worden sinds de verhuizing naar [plaats]. Volgens de Raad zijn de ouders onvoldoende in staat en bereid om de ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen en hulp te accepteren. De vader is door zijn veelvuldig verblijf in het buitenland voor zijn werk weinig beschikbaar voor [minderjarige] en de moeder is ambivalent in het aangaan van de hulpverlening. Daarnaast signaleren de ouders ook onvoldoende welke hulpverlening [minderjarige] nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. De ouders hebben iemand nodig die naast hen kan staan en hen intensief ondersteunt in het maken van keuzes die in het belang van [minderjarige] zijn. De hulpverlening zal zich moeten richten op het aanbrengen van meer structuur, het ondersteunen van de ouders voor het gedrag van [minderjarige] en het maken van afspraken voor een goede contactregeling. Ter zitting heeft de Raad nog toegelicht dat naar aanleiding van het verweer van de ouders mogelijk een kortere periode passend is maar dat de in het verzoekschrift weergegeven zorgen niet van tafel kunnen worden geveegd. Het is fijn om te horen dat de communicatie tussen de ouders beter verloopt, maar volgens de Raad is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging, zodat de Raad het verzoek handhaaft.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Kort weergegeven is door en namens de moeder het volgende naar voren gebracht. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Op dit moment is de situatie na de turbulente periode van uit elkaar gaan gestabiliseerd en is er rust ontstaan. De moeder heeft een woonplek gevonden in [plaats], [minderjarige] gaat naar school, hij heeft contact met zijn vader en met hulp van de advocaten wordt gewerkt aan een vaste zorgregeling voor [minderjarige] en de vader. Achteraf bezien heeft moeder het advies dat zij na haar handoperatie niets kon doen en rust moest houden door onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal mogelijk te letterlijk opgevat. Omdat de vader stelde de zorg voor [minderjarige] niet op zich te kunnen nemen vanwege verblijf in het buitenland (wat later onjuist bleek) voelde de moeder zich genoodzaakt hulp te zoeken, waarmee vader instemde. De moeder heeft het idee dat als gevolg van het verblijf van [minderjarige] in een pleeggezin zij onder een vergrootglas is gelegd. De opvoedcapaciteiten van de moeder en het gedrag van [minderjarige] zoals wordt beschreven in het rapport zijn slechts gebaseerd op enkele momentopnames. Daarbij is het de vraag of het gedrag van [minderjarige] gezien kan worden als problematisch gedrag of dat het gewoon het gedrag is van een vijfjarige. De moeder geeft aan dat [minderjarige] altijd al heel energiek, vrolijk, open en zelfstandig is geweest. Hij wil graag dingen zelf doen. Daarbij komt dat het dwangkader niet nodig is. Het is de moeder zelf die in eerste instantie hulp heeft gevraagd. In [plaats] heeft de moeder ook snel een maatschappelijk werkster gevonden die haar helpt bij het regelen van praktische zaken. Nergens blijkt uit dat de moeder geen hulp accepteert. De moeder wil met [minderjarige] een toekomst opbouwen en zij is voldoende in staat om voor hem te zorgen en hem te bieden wat hij nodig heeft. Als er problemen zijn of als de moeder advies nodig heeft, staat zij altijd open voor hulp. Doordat de moeder niet afhankelijk wil zijn van een bijstandsuitkering zal de moeder graag zien dat de zorg voor [minderjarige] gelijkwaardiger wordt verdeeld tussen haar en de vader. Dit betekent niet dat zij de zorg niet aankan, dit is dan ook verkeerd uitgelegd en geïnterpreteerd door de instanties. Gezien het voorgaande verzoekt de moeder afwijzing van het verzoek. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel gronden zijn voor een ondertoezichtstelling dan dient deze ondertoezichtstelling niet langer te duren dan zes maanden.
4.2.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. Kort weergegeven is door en namens de vader het volgende naar voren gebracht. Bezien moet worden of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, waarvan de zorgen niet weg zijn te nemen in het vrijwillig kader. Volgens de vader is dit niet het geval. De vader erkent dat er zorgen zijn, maar deze kunnen niet bestempeld worden als een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarbij hebben de ouders zelf vrijwillig hulp gezocht. De moeder heeft mogelijk door het taalgebruik bepaalde zaken van de vader en de hulpverlening te letterlijk opgevat. Bij de beëindiging van de vrijwillige pleegzorgplaatsing lijkt het alsof opeens alle registers zijn opengetrokken door de instanties. De moeder heeft op dit moment haar leven weer op de rit, [minderjarige] gaat naar school en zij heeft een passende woning gevonden. Momenteel is er ook voldoende vertrouwen dat de ouders samen uit de zorgregeling gaan komen en in staat zijn om een ouderschapsplan op te stellen. De vader ziet [minderjarige] op dit moment om het weekend en hij betaalt aan de moeder een voorlopige bijdrage voor [minderjarige] . Mocht de moeder behoefte hebben aan opvoedondersteuning dan kan dit in het vrijwillig kader plaatsvinden. De moeder heeft eerder ook al hulp gezocht. Het belangrijkste is dat er rust komt en de ouders afspraken maken en daar zijn zij op dit moment al hard mee bezig. Een ondertoezichtstelling is daarvoor niet nodig. De vader heeft nog naar voren gebracht dat de ouders wel de belangen van [minderjarige] voorop stellen en dat zij daarover ook geen conflicten hebben. Daarnaast komt het drukke gedrag van [minderjarige] niet door wat hij heeft meegemaakt, maar dit zit altijd al in hem. Gezien het voorgaande wordt namens de vader verzocht om het verzoek af te wijzen, dan wel de duur van de ondertoezichtstelling te beperken tot maximaal zes maanden.
4.3.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Zij zijn op dit moment nog niet preventief betrokken bij dit gezin. De gecertificeerde instelling is benieuwd wat het effect is van de hulpverlening die op dit moment is betrokken. Als dit positief is, kan mogelijk ook het vrijwillig kader aansluiten. Op basis van de informatie uit het rapport kan zij dit alleen nog niet goed beoordelen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. Het is duidelijk dat er zorgen zijn en dat er sprake is geweest van een heftige periode voor zowel de ouders als [minderjarige] , sinds het uit elkaar gaan van de vader en de moeder na een langdurige en turbulente relatie. De handoperatie van de moeder heeft uiteindelijk tot de situatie geleid dat [minderjarige] voor vier weken vrijwillig in een pleeggezin is geplaatst, waarbij zowel de moeder als de vader onvoldoende beschikbaar waren voor [minderjarige] . De kinderrechter deelt de mening van de Raad dat de ouders ten aanzien van deze pleegzorgplaatsing andere keuzes hadden moeten maken en dat zij hun verantwoordelijkheid hierin onvoldoende hebben genomen. De ouders lijken de impact van een dergelijke pleegzorgplaatsing voor [minderjarige] te hebben onderschat en zij hebben daarbij dan ook niet – mogelijk door de emoties en strijd die ook tussen de ouders onderling speelde – het belang van [minderjarige] voorop gesteld. De kinderrechter ziet ook, zoals door de moeder naar voren is gebracht, dat de hele situatie sinds dat moment onder een vergrootglas is komen te liggen. De zorgen die de Raad naar voren brengt, zoals de grote mate van zelfstandigheid die [minderjarige] laat zien, kunnen signalen zijn dat een kind een te grote verantwoordelijkheid voelt en te veel aan zijn lot is overgelaten gedurende de strijd tussen de ouders. Het is dan ook goed dat de Raad op deze signalen alert is. In dit geval is de kinderrechter echter van oordeel dat het voorgaande onvoldoende is om te spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Daarbij neemt zij ook in overweging dat de ouders op dit moment, met hulp van hun advocaten, bezig zijn met het maken van afspraken over hoe zij hun ouderschap gaan vormgeven, nu zij niet langer partners zijn van elkaar, maar nog wel samen de ouders zijn van [minderjarige] . Het is goed om te horen dat op dit moment de communicatie al is verbeterd en de ouders al eerste stappen hebben gezet voor het vaststellen van een zorgregeling. De kinderrechter heeft er dan ook voldoende vertrouwen in dat de ouders hierin samen met de hulp van hun advocaten stappen gaan zetten en duidelijkheid gaan creëren voor [minderjarige] . Bovendien heeft de kinderrechter vertrouwen dat de ouders zelf in staat zijn om de weg naar de hulpverlening te vinden en deze hulp ook zullen inschakelen als dat nodig is. Zo heeft de moeder na de plaatsing in het pleeggezin ook hulp gezocht van een maatschappelijk werkster in [plaats] en is het haar gelukt om een passende woning voor haar en [minderjarige] te vinden, een school te regelen voor [minderjarige] en ook inkomen te regelen voor haarzelf. Hierdoor is er volgens de kinderrechter enige vorm van rust ontstaan en de kinderrechter hoopt dat de komende tijd, onder meer door de afspraken die de ouders gaan maken, de situatie nog meer gaat stabiliseren en tot rust zal komen. De kinderrechter doet daarbij ook een uitdrukkelijk beroep op de ouders de belangen van [minderjarige] voorop te zullen stellen. Het is van groot belang dat [minderjarige] zo min mogelijk wordt belast met de strijd tussen de ouders en dat de ouders voor hem voldoende (emotioneel) beschikbaar zijn. Concluderend is de kinderrechter van oordeel, nu er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en de ouders voldoende in staat zijn om zelfstandig hulp te zoeken en deze hulp te accepteren, dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling, zoals opgenomen in artikel 1:255 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Tekst