ECLI:NL:RBDHA:2024:9850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 16 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris mag ervan uitgaan dat eiser in Roemenië een asielaanvraag heeft ingediend, gezien de registratie van zijn vingerafdrukken in Eurodac.

Eiser betoogt dat hij nooit een asielaanvraag in Roemenië heeft ingediend en dat de omstandigheden waaronder hij in Roemenië is behandeld, niet onderbouwd zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen juridisch inhoudelijke argumenten aangedragen die de verantwoordelijkheid van Roemenië in twijfel trekken. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024, samen met de zaak NL24.21042, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Roemenië?
5. Eiser voert aan dat hij nooit in Roemenië een asielaanvraag heeft ingediend. Daarom kan Roemenië niet verantwoordelijk worden gehouden en kan hij niet over worden gedragen aan Roemenië. Eiser heeft alleen tegen zijn wil in vingerafdrukken afgestaan en is daarna in detentie geplaatst. Deze door cliënt beschreven behandeling in Roemenië past niet bij een asielaanvraag. Er kan geen sprake zijn van een asielaanvraag als iemand eerst twee dagen in detentie wordt geplaatst en daarna naar het station wordt gebracht met de opdracht het land te verlaten.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij er van mag uitgaan dat eiser in Roemenië een asielaanvraag heeft gedaan. Uit de Eurodac-verordening volgt dat lidstaten zo snel mogelijk de vingerafdrukken afnemen van personen die een asielaanvraag doen en dat deze vingerafdrukken zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 72 uur de gegevens in Eurodac ter beschikking stelt. [2] Uit die verordening volgt dat personen die in Eurodac worden geregistreerd een bepaald referentienummer krijgen toegewezen. In dat referentienummer worden na de kenletters van de betreffende lidstaat de juiste personencategorie aangeduid met een cijfer. Het cijfer 1 staat voor asielzoeker. [3] Eiser staat in Eurod geregistreerd als [code]. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat eiser een asielverzoek heeft ingediend in Roemenië. De staatssecretaris mag in beginsel uitgaan van de juistheid van gegevens in Eurodac. [4] Bovendien heeft eiser geen juridisch inhoudelijke argumenten ingediend op grond waarvan de verantwoordelijkheid van Roemenië in twijfel kan worden getrokken.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat er omstandigheden bestaan waardoor een overdracht van hem aan Roemenië van een onevenredige hardheid zou getuigen. De staatssecretaris heeft niet voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening heeft gegeven. De behandeling die hij in Roemenië heeft gekregen is zodanig hardvochtig dat de staatssecretaris artikel 17 van de Dublinverordening moet toepassen. Eiser is na aankomst in Roemenië in detentie geplaatst waar hij geen eten kreeg. Daarna is hem bevolen het land te verlaten met de trein en op het station kreeg hij een geweer op zich gericht. Eiser verwijst naar rechtspraak over Dublinclaimanten uit Roemenië en Kroatië waaruit blijkt dat dergelijke omstandigheden wel moeten worden meegenomen bij de beoordeling over de toepassing van het artikel. [5]
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser in zijn zienswijze geen expliciet beroep heeft gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft in de zienswijze de onder 6 genoemde behandeling waaraan hij stelt in Roemenië te zijn blootgesteld wel vermeld en heeft gesteld dat de behandeling “gegronde reden geeft om niet te hoeven terugkeren naar Roemenië”. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de omstandigheden op grond waarvan eiser van mening is dat hij niet zou hoeven terugkeren naar Roemenië, beoordeeld bij de vraag of er voor Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat dit het geval was. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit toegelicht dat hij geen aanleiding ziet om met artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Daarbij heeft de staatssecretaris de omstandigheid betrokken dat twee neven van eiser in Nederland wonen. Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris daarmee voldoende gemotiveerd op de zienswijze van eiser ingegaan.
6.2.
Het betoog van eiser in beroep dat hetgeen hem in Roemenië is overkomen aanleiding had moeten zijn om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen, slaagt niet. De staatssecretaris heeft er op de zitting terecht op gewezen dat eiser zijn verklaringen over wat hem eerder in Roemenië zou zijn overkomen niet heeft onderbouwd. Om die reden is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt. Daarnaast volgt uit het standpunt dat de staatssecretaris over het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft ingenomen dat er in het algemeen geen aanleiding is om te veronderstellen dat eiser bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De uitspraken waar eiser naar heeft verwezen, leiden niet tot een ander oordeel omdat in die zaken de vreemdeling de gestelde slechte behandeling in het betreffende EU-land had onderbouwd en de staatssecretaris die gebeurtenissen niet betwiste.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening.
3.Artikel 24 van de Eurodac-verordening.
4.ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.
5.Rb Den Haag, zp Den Haag 12 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3714, zp Zwolle 4 april 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:1783